Gruwelijk. Dat is de fout die een van de nieuw aangewaaide spelers tijdens zijn debuut op Het Kasteel maakt. De hoop blijkt ijdel, in de tweede wedstrijd in 2022 en de eerste in eigen stadion na de winterstop. Alle ogen waren gevestigd op de acties op de transfermarkt. Een van de vier nieuwe spelers wordt door trainer Henk Fraser meteen in de basis gezet. Aanvoerder Adil Auassar staat ernaast. Die is boos, blijkt na afloop, hij had op meer krediet gerekend. De verkozen nieuwkomer verslikt zich al snel zomaar hopeloos in de bal, FC Utrecht stuift naar voren: 0-1. Binnen een kwartier. Nog steeds zit er dankzij corona niemand op de tribunes, die deels met grote, rode doeken zijn afgedekt. Aan de supporters die met vuurwerk achter een van de hekken staan, wordt nauwelijks aandacht besteed. Het is ‘gewoon’ geworden, voor de buitenstaander.
‘Kijk, daar staan ze dan hoor,’ zegt vriend Dave, die op bezoek is en vanaf de bank in de woonkamer naar de supporters in beeld wijst. ‘Dat is toch mooi.’ Helpen doet het niet, want in deze troosteloze ambiance loopt FC Utrecht nog verder uit. Na negentig ellenlange televisieminuten is de eindstand 0-3. Sparta is nog één punt verwijderd van een degradatieplek. Henk Fraser – na talloze passanten de eerste trainer die lang blijft zitten – lijkt het ook even niet te weten. Hij probeert Sparta wat meer te laten voetballen, na kritiek dat hij te veel aan verdedigen heeft gedacht. ‘Jullie willen een voetballend Sparta zien,’ zegt hij tegen Rijnmond. ‘Daar doen we een hoop aan. Je kunt niet zeggen dat we, op basis van deze namen, jullie niet tegemoet willen komen. Dat heeft hier en daar wel wat nadelen, zeker tegen FC Utrecht.’
Wacht even. ‘Jullie’? Krijgen wij, supporters, nu de schuld? Als Dave is vertrokken, denk ik aan Jules Deelder. Als je iemand geen onzin wijs moest maken, was hij het. Deelder hield van de tradities die bij Sparta horen, maar hij was ook wars van ‘slap gelul’, zoals hij zelf had gedicht. Dat merkten in 2011 de honderden bezoekers van het Rood-Witte Mannen Diner, een jaarlijks etentje waarop alleen mannen te gast mochten zijn. Maar al die gasten moesten in de Schiecentrale hun mond houden vanwege opnames voor het tv-programma Voetbal Inside, met Johan Derksen en René van der Gijp, die het over van alles hadden behalve over Sparta. Stil zijn om praatjes aan te horen over andere clubs? Dacht het niet, vond Deelder. Hij beende weg, en luidruchtig ook. In zulke flauwekul had hij echt geen trek.
Deelder-connectie
Ik was bezig aan een boek over de dichter toen hij op 19 december 2019 plotseling overleed. Het boek verscheen alsnog, deels herschreven en aangevuld, zes weken na zijn dood. Een dikke pil getiteld De zin van het leven ben je zelf. In dat boek ging het ook over Sparta. Ik begon mijn hoofdstuk over de Deelder-connectie met een herinnering aan wat ik ooit zelf had meegemaakt. ‘Het waaide een beetje, dat maakte het nog lastiger.
De zachte bries blies de briefjes van 50 euro mee alle kanten op, en Jules Deelder moest erachteraan, op de eretribune van FC Dordrecht op de Krommedijk. Het was een curieus gezicht: de dichter die achter het grote geld aanging dat zojuist uit zijn zak was gevallen, in prachtig maatpak, zonnebril op, het haar strak naar achteren, wild bukkend, een tikkeltje radeloos. Dordtse voetbalfans, niet gewend aan de aanwezigheid van Deelder, keken er verbaasd naar. Niet eens zozeer vanwege de tamelijk grote som geld die opeens ronddwarrelde, meer vanwege de aanwezigheid van de Rotterdamse nachtburgemeester zelf. Hield hij echt zo van voetbal dat hij niet alleen naar Het Kasteel ging, maar ook naar uitwedstrijden als dat zo uitkwam? Het antwoord: ja.’
‘Een gratis seizoenkaart had Deelder eigenlijk niet nodig. Deelder liep al een tijdlang gewoon door, en niemand die hem tegenhield’
Deelder was een Spartaan in hart en nieren, en als het even kon was hij erbij; de laatste jaren steevast in het gezelschap van een van zijn beste vrienden, horecabaas Ger Koedam. De één was klein, de ander juist groot. De één was broodmager, de ander juist fors. Kletsen zag je ze eigenlijk nooit, Deelder en Koedam, maar het waren al jaren vrienden en als ze samen Het Kasteel van Sparta bezochten, vormden ze een schitterend duo. Deelder, in pak, liep standaard voorop; Koedam, met platte pet, kwam er een beetje achteraan. Vlak voor de wedstrijd kwamen ze aan, tijdens de wedstrijd bleef Deelder het liefst staan, en na afloop vertrokken ze weer, samen stilzwijgend schuifelend richting hun volgende bestemming. Ongetwijfeld Café Ari, eigendom van Koedam. Ondertussen had Deelder een jointje gerookt, want dat deed hij ook op de tribune: hij was de enige Spartaan van wie Sparta dat ook toestond, zeker op de chique hoofdtribune.
Had Sparta een pak op de broek gekregen dan moest je Deelder echt met rust laten, dan stond zijn gezicht op onweer. Maar had Sparta gewonnen, dan kon je hem wel vragen om een handtekening of een selfie. Toch deden maar weinig mensen dat, want Deelder hoorde bij Sparta en Sparta bij Deelder. Dat hij bij het stadion liep, was jarenlang voor Sparta-fans volslagen vanzelfsprekend. Ze stootten elkaar hoogstens eens aan, fluisterend: ‘Kijk, daar heb je Jules!’
Benieuwd naar de rest van het artikel? Lees het op Blendle.
In het artikel lees je meer over Sparta en Jules Deelder. ‘Deelder leeft in Sparta voort. Op de muur van Het Kasteel, boven de eretribune, werd een paar jaar voor zijn dood al een dichtregel van hem geplaatst, en die blijft daar hangen. ‘Dat de hemelpoort verdacht veel weg heeft van Het Kasteel,’ staat er. Voor oer-Spartanen als Deelder is dat absoluut te hopen.’