Edwin Struis

‘De waarheid is dat we slechts één aanvaller van topniveau hebben’

Columnist Edwin Struis ziet bij Oranje een probleem van gigantische afmetingen.

Edwin Struis

Een karakteristiek beeld uit Italië-Nederland: Frenkie de Jong heeft op weergaloze wijze vier, vijf belagers afgeschud en stoomt op naar het vijandelijke doel. De azuurblauwe zee wijkt, de doorgang is daar. En net als je denkt: nou Frenkie, tijd om die bal eens lekker hard en hoog achter die arme Gianluigi Donnarumma te peren, besluit de weergaloze dribbelaar van Barcelona om de bal opzij te schuiven naar, godbetert, linksback Daley Blind. Niets tegen Blind uiteraard, in verticale toestand een zeer bruikbare speler, maar waarom? Waarom weigert Frenkie de Jong pertinent te scoren? Of om zelfs maar een poging te wagen? Is het faalangst? Een gebrek aan schotkracht? Is hij liever wegbereider dan afmaker?

En wat voor De Jong geldt, geldt voor meerdere spelers. Naamgenoot Luuk heeft dan wel doorgestudeerd voor midvoor, maar zie die bal eens tergend langzaam richting achterlijn rollen na een vrije kopkans voor de spits van Sevilla. En welke black-out overkwam Ryan Babel toen hij de bal in de slotfase van de wedstrijd tegen Bosnië en Herzegovina richting Sarajevo schoot in plaats van tussen de palen? En wat deden eredivisie-aanvallers Donyell Malen en Quincy Promes in die wedstrijd anders dan het verplaatsen van moleculen? Is er überhaupt nog wel offensief talent?

En zo openbaart zich een probleem van gigantische afmetingen, eentje die zorgvuldig werd gemaskeerd door het resultaat tegen Italië. Een gelijkspel tegen een opponent die ons onlangs in de Johan Cruijff Arena nog de oren waste, nou, daar kan je mee thuiskomen, hoor. Want wat waren ze blij na afloop. Zo blij dat zelfs de ogen van Frank de Boer weer zichtbaar werden, waar ze na de wanvertoning tegen Bosnië en Herzegovina weigerden de holtes te verlaten. En in de kijkers van Frenkie de Jong verscheen een twinkeling toen hij de heren analytici van stemmingmakerij betichtte, terwijl het toenemende chagrijn na drie droevige interlands zonder goals van eigen makelij best verklaarbaar was. Hun boodschap in Bergamo was duidelijk: Oranje is niet dood, er zit nog leven in. Daar waar het ic-bed al in gereedheid werd gebracht is het elftal terug op de verpleegafdeling, opgelucht zelf-ademend, maar tegelijkertijd ook het geweten sussend.

Want naast dat onze verdedigers af en toe onbeweeglijk (Immobile zouden Italianen zeggen) leken, heeft Oranje er in offensief opzicht een groot probleem bij: een schrijnend gebrek aan scorend vermogen. Aan koelbloedigheid binnen het strafschopgebied. Aan afmakers. Aan spitsen van het type Lewandowski, Lukaku en – vooruit – Zahavi. Wegbereiders hebben we zat, zie de rush van Frenkie de Jong, maar waar blijft de speler met het echte killersinstinct? Het is dat Donny van de Beek met enig fortuin de bal voor z’n voeten kreeg, anders had Frank de Boer weer met lege handen gestaan.

De waarheid is dat we slechts één aanvaller van topniveau hebben. Een even grillig als zelfverzekerd mannetje uit Moordrecht, waarvan je altijd maar weer moet afwachten hoe z’n pet (herstel: hoed) staat, maar die een klasse vertegenwoordigt die je verder niet aantreft in Oranje. Het Nederlands elftal is totaal afhankelijk van Memphis Depay. Zonder hem zijn we reddeloos verloren.

Column
  • ProShots