Longread | Continu kachel in Amsterdam

Dronkenschap waart in vele gedaantes door de stad. Sven Gerrets ging op onderzoek uit en bevond zich een week lang tusse...

Dronkenschap waart in vele gedaantes door de stad. Sven Gerrets ging op onderzoek uit en bevond zich een week lang tussen toeristen, uitgaanspubliek en verslaafden. ‘Alles draaide om alcohol. Ik leefde continu naar het volgende moment toe dat ik weer kon drinken.’

Fotografie Amaury Miller

Je kent het wel, dat moment dat de ethanol het effect van je excitatoire neurotransmitter glutamaat vermindert en je reactievermogen, inschattingsvermogen en geheugen steekjes laten vallen. Voor de een is het een wekelijkse ontlading, voor de ander is het een sporadisch feestje dat doorschiet. Of een dagelijkse strijd met verslaving. Dronkenschap waart in vele gedaantes door de stad.

Mijn persoonlijke dieptepunt kwam jaren geleden na een personeelsfeestje van AT5. We hadden met een grote groep collega’s een feestje op een rondvaartboot, en waren eens niet aan het bier, maar aan de whisky gegaan. Prima plan, tot het feest voorbij was en iedereen op de fiets sprong en in de nacht verdween. In mijn eentje stond ik op het Rokin toen de drie halfcirkelvormige kanalen van mijn evenwichtsorgaan op hol sloegen en de wereld begon te draaien. Ik wist niet meer waar mijn fiets was en hoewel ik op twee meter van de halte stond, kon ik maar niet bedenken waar de nachtbus zou komen. Het enige dat ik kon bedenken was dat het AT5-gebouw in de buurt was. Met enige moeite wist ik het te bereiken en kwam ik binnen. In de grote studio was naast het permanente decor voor het nieuws ook de tijdelijke huiskamersetting van Frank Awicks showbizzprogramma opgebouwd. Daarin interviewde hij BN’ers terwijl ze knus in twee grote fauteuils tegenover elkaar zaten. En die twee heerlijke stoelen vormden samen een prima tijdelijk bed. De schoonmakers die langskwamen kon ik nog negeren, maar uiteraard had de grote baas net de volgende ochtend uitgekozen om een aantal belangrijke bezoekers een rondleiding te geven door ons gebouw. Het galmende geluid van zijn uitleg dreunde binnen als een heipaal. Toen hij midden in zijn verhaal mijn bloeddoorlopen ogen boven de leuning van de fauteuil zag uitkomen, en het opeens opviel dat mijn schoenen, broek en trui rommelig door de ruimte lagen, nam zijn blik de mijne in een verstikkende doodsgreep. Het feit dat ik alleen een fikse uitbrander kreeg en niet werd ontslagen, wijt ik aan het feit dat hij waarschijnlijk wel erger gewend was.

Maandag: Jägermeister

Vlakbij de bron van mijn eigen gênante ervaring begin ik de ontdekkingsreis door dronken Amsterdam, op het Rembrandtplein. Het is maandagavond en tegen mijn verwachting in lijkt de stad al in winterslaap. Het plein ligt er stilletjes bij. In een van de kroegen vertelt de barman dat het al jaren zo rustig is doordeweeks, zelfs als er voetbal op televisie is. Drie stamgasten zitten aan de bar en krijgen naast hun bestelde biertjes ook shotjes toegeschoven. De kastelein vertelt machtige verhalen over vervlogen tijden, toen de Roxy, it en Richter nog open waren. Over criminelen die in de kroeg zaakjes kwamen doen en over dronken Japanners die kotsend in de toiletten lagen. Hij noemt zichzelf een functionerende arbeidsalcoholist. Tijdens het werk wil hij graag een rondje meedrinken, maar thuis of op vakantie raakt hij geen druppel aan. Met een gratis Jägermeister tegen de kou raadt hij mij en de fotograaf aan dieper het toeristengebied in te trekken. Op de Wallen loopt veel volk, maar het is overal gemoedelijk en kalm. Zelfs de bezoekers uit andere landen zitten nog niet aan hun taks. Gespitst op gelal en ander dronkemansgeluid zigzaggen we langs alle roodverlichte ramen. Pas als we de moed min of meer opgeven en besluiten naar huis te gaan, hebben we beet. Aan de overkant van de straat staat een clubje mannen elkaar wankel overeind te houden. Een Britse zakenman merkt dat we foto’s nemen en steekt triomfantelijk zijn armen in de lucht en komt op ons afrennen. Eenmaal bij ons aangekomen, lijkt hij vergeten waarom hij naar ons toe kwam, beantwoordt afwezig wat vragen en waggelt weer weg. Voor een kroeg in de Halvemaansteeg staat een jongen in zijn eentje te hakken op muziek die nauwelijks hoorbaar uit het binnenste van het gebouw komt.

Op een muurtje op het Rembrandtplein zit een jongen met een grote fles bier tegen een Chinese toeriste te lallen. Als ze niet begrijpend wegloopt, richt hij zijn focus op mij. ‘Grote vriend!’ wenkt hij me dichterbij. Tijdens ons gesprek schippert hij tussen vriendelijk en achterdochtig. Hij denkt dat ik van de politie ben, en als ik hem vertel dat ik journalist ben, blijft hij beweren dat ik een camera verborgen heb. Hij benadrukt dat hij niet op beeld wil verschijnen en blijft dat herhalen tussen zijn kleurrijke andere verhalen door.

Dinsdag: halve liters bier

Op dinsdag trek ik het Oosterpark in, berucht door overlast van alcoholverslaafden. Aan het begin van het park staan twee agenten waar ik kort mee klets voor ik verder loop. Her en der zijn clubjes mannen samengeklonterd op bankjes en fietsen, allemaal binnen schreeuwafstand van elkaar. Overal worden halve liters goedkoop bier gedronken.

‘Hoi meneer agent!’ zegt een jongen die half over zijn fiets gebogen zit vrolijk. Ik vertel hem dat ik niet van de politie ben en zijn houding is direct minder vriendelijk. Argwanend word ik door indringende ogen aangestaard. Een eindje verderop ga ik op een bankje zitten zodat ik zowel de politie als alle clubjes nog kan zien. Uiteraard hebben ze mij ook in de gaten, dus komt er af en toe even iemand langs slenteren om me goed te bestuderen. Na ongeveer een kwartiertje komt een van de mannen naast me zitten op het bankje. Hij neemt een slok van zijn halve liter en begint een shaggie te rollen. Hij blijkt Rica te heten en als ik vraag of ze vaak bezoek krijgen van de politie knikt hij nonchalant. ‘Altijd. Iedere dag. Dat maakt me niks uit, ik heb met niemand problemen, ik kom alleen om mijn biertje te drinken.’

We zitten een paar minuten stilletjes naast elkaar als hij me zonder commentaar zijn telefoon geeft waarop beelden te zien zijn van een arrestatie in het park. ‘Politie in burger, dat was hier.

Maar ik heb geen problemen.’ Hij vertelt dat hij dertien jaar in Nederland woont en uit West-Afrika komt. Sinds een paar jaar is hij niet meer dakloos en woont om de hoek van het park. Zijn vrouw is aan het werk. Ik neem een slok van zijn lauwe bier als hij het aanbiedt. ‘Dat is politie in burger,’ knikt hij naar een jong uitziende man die voorbij wandelt, ‘ik ken hem.’

We praten over zijn verleden dat te onwaarschijnlijk klinkt om waar te zijn.

Over zijn werk bij de geheime dienst in Afrika. Als voor de derde keer een jongen langsfietst, vraag ik hem of dat ook politie in burger is. ‘Nee, dat is een dealer.’ Uit de verte komt een fluittoon. Een man met een muts op steekt een arm in de lucht. Rica kijkt, steekt ook een arm in de lucht en maakt een beweging met zijn hand. Nog even zitten we zwijgend naast elkaar als hij plots opstaat, zegt dat hij moet plassen en wegwandelt.

In de middag zie ik een wat oudere man alleen op een bankje in de buurt van de Sloterplas zitten. Hij heeft een fles zonder etiket naast zich staan. Ik vraag hem waarom hij drinkt en hij zegt dat het is om te vergeten. Als ik vraag of dat lukt, haalt hij zijn schouders op. Het is duidelijk dat hij verder met rust gelaten wil worden. In de avond kom ik achter Carré een stelletje tegen dat innig verstrengeld onvast door de straten slentert. Ze blijken op hun derde date, de ogen glazig van de alcohol en verliefdheid.

Woensdag: pure spiritus

Het is tien uur in de ochtend en ik neem in het Oosterpark plaats op hetzelfde bankje als de dag ervoor, net buiten de rumoerigheid van de halve liters. Binnen tien minuten zit er weer iemand naast me. Hij stelt zich voor als Achmed. Zijn oogwit heeft een gelige tint en hij praat met flinke consumptie. Terwijl ik de druppels uit mijn gezicht veeg, probeer ik me te herinneren of je op die manier hepatitis op kan lopen. Aan zijn verhaal is amper een touw vast te knopen. Hij vertelt over het huis waar hij logeert en waar de rest van de bewoners iedere dag pure spiritus drinken. Zonder resultaat probeer ik het adres los te peuteren. Zijn motoriek is onhandig en regelmatig valt hij half tegen me aan als hij naar me toe leunt. Als een van de andere mannen erbij komt staan krijgen ze mot. Ze schreeuwen in een taal die ik niet versta, waarbij de nieuwkomer uiteindelijk met zijn hand een pistool vormt en tegen het voorhoofd van Achmed drukt. Die begint te lachen en is daarna stil. Een mooi moment om verder te wandelen. Tien meter verderop maakt een man zich los uit een grotere groep en komt op me afrennen. Rica geeft me een boks en vraagt hoe het gaat. Het antwoord wacht hij niet af.

Aan de andere kant van het park zit een oudere man met een petje en een wandelstok de vogels te voeren. Met dubbele tong geeft hij ze complimentjes. Na een tijdje komt er iemand naast hem zitten die hem een nieuw blik bier geeft. Terwijl ik de gesprekken over de dagelijkse sores afluister, voegen zich steeds meer mensen bij de man. Het duurt niet lang en het gaat alleen nog maar over ene Ivan, die blijkbaar problemen zoekt met de overige parkgangers. Allemaal hebben ze een anekdote over hem. Wanneer het begint te regenen, lost de groep op en wandel ik door.

Net over het IJ in Noord staan een jongen en een meisje een andere jongen overeind te houden. Het blijken drie Spaanse toeristen die een week in Amsterdam zijn. Als de middelste jongen wederom door zijn knieën zakt, help ik om hem in een zittende positie tegen een paal te krijgen. Hij pakt me bij mijn nek en mompelt in het Spaans iets tegen me, zijn adem is genoeg om tipsy van te raken. Amsterdam was de laatste stop op een reis van twee maanden door Europa, morgen gaan ze terug naar huis.

Donderdag: heroïne

Met behoefte aan een luchtig intermezzo bedenk ik me eens gelezen te hebben dat dieren ook dronken kunnen worden. Hopend op mooie verhalen en eventuele foto’s van kachele giraffen of benevelde bevers besluit ik Artis te bellen. Daar zitten ze nog in de ontkennende fase en reageren met de mededeling dat dit niet op hun dieren van toepassing is. Stadsecoloog Martin Melchers beaamt wel dat dieren dronken kunnen worden: ‘Zeker, er bestaan soorten die weleens boven hun theewater zitten als ze van bepaalde bessen of ander fermenterend voedsel eten. Apen die teut uit de boom donderen bijvoorbeeld. En vlinders kun je goed lokken met een mengsel van suikerwater en alcohol. Maar om eerlijk te zijn heb ik in de Amsterdamse praktijk nog nooit een dronken dier waargenomen.’

Teleurgesteld trek ik de stad in en begin toch maar weer op mijn bankje in het Oosterpark. Het duurt wat langer dan de voorgaande dagen, maar uiteindelijk krijg ik bezoek. Een nette, sportief geklede man komt nog half verscholen in de bosjes naast het bankje staan.

Hij groet me vriendelijk en vraagt of hij mag gaan zitten. Eenmaal naast me kletst hij enthousiast en lijkt oprecht geïnteresseerd in mij. Met afschuw knikt hij na enige tijd naar een groepje dat verderop staat. ‘Die Afrikanen staan gewoon openlijk te dealen, doen niet eens moeite om het te verbergen. En de politie doet niks.’

Ondertussen is een uitgemergeld vrouwtje dichterbij geschuifeld. De man naast me geeft haar een blik die verraadt dat hij haar kent. ‘Ze hangt altijd om die jongens heen, en ze behandelen haar als een beest,’ legt hij uit alsof ze er niet bij staat. ‘Hoe gaat het schat?’ vraagt hij. Meer dan een hees gefluister kan ze niet voortbrengen en verontschuldigend kijkt ze me aan als ze tussen ons in komt zitten. ‘Harder praten schat,’ zegt hij tegen haar. ‘Ze gebruikt bruin, dat is echt gif. Je moet ze hier zien als ze ’s morgens wakker worden, helemaal verkrampt, kunnen hun ledematen amper bewegen.

Dan moet er eerst weer wat heroïne in.’ Ze lacht vriendelijk en houdt krampachtig haar linker bovenarm vast. ‘Je voelt je slecht, hè? Oké, ik geef je een klein plofje.’ Hij vist wat heroïne uit zijn broekzak en geeft die aan haar. Samen wandelen ze weg om een aansteker te zoeken. Opeens lijkt een fikse kater na een dronken avondje niet zo heel erg.

Einde middag stuit ik in de Pijp op een vrolijke groep mensen. Het blijken collega’s die een afscheidsborrel hebben van iemand die inmiddels duidelijk teut is. Ik mag blijven hangen om wat speeches te horen en krijg een paar rondjes. De sfeer is uitbundig, maar blijft prettig en liefdevol. De studentenverenigingen waar ik probeer een uitnodiging voor een feestje los te peuteren lijken bang voor slechte publiciteit en reageren niet.

Vrijdag: wodka in een Spa-flesje

Op vrijdag spreek ik af met Saskia. Ze zit met een muntthee aan een tafel midden in het café en lijkt de ruimte te verlichten met haar positieve energie. Haar ogen fonkelen en na een korte kennismaking begint ze te vertellen over het moment waarop ze besefte dat ze haar dieptepunt had bereikt. ‘Dat kwam drie jaar geleden, toen een collega me apart nam en vroeg of ik misschien een drankprobleem had. Ik dacht altijd dat niemand het doorhad, dat bleek wat naïef. Mijn familie en toenmalige vriend wilden het niet zien, ik had ook altijd wel een excuus. Maar de praktijk was dat ik regelmatig in de ochtend wodka in een Spa-flesje stond te schenken. Dronken werd ik er niet meer van, ik had het nodig om te stoppen met trillen. Alles draaide om alcohol. Ik leefde continu naar het volgende moment toe dat ik weer kon drinken. Er was altijd een gelegenheid, en zo niet, dan creëerde ik die. Volgens mij is het een ziekte die je zo manipuleert dat je drama’s gaat veroorzaken. Ik maakte schulden, loog, lokte gedoe uit. Dan had ik vervolgens een reden om te denken: nou, ik heb wel een borrel verdiend. Ik heb me laten opnemen in een kliniek, omdat ik me opeens realiseerde dat ik mezelf niet dood wilde drinken. Ik was al aardig op weg, stapte gewoon op de fiets en in de auto. Het is een geluk dat ik niemand heb doodgereden. Achteraf is het allemaal zo helder, maar op het moment is je bewustzijn volledig vertroebeld.’ Vandaag zit ze tussen de bierdrinkende kroeggangers en vertelt luchtig over de ellende die ze achter de rug heeft. Na vier maanden in de kliniek had ze een eenmalige terugval, daarna bleef ze tot op de dag van vandaag nuchter. Dat wil niet zeggen dat ze genezen is: ‘Ik denk niet dat je ooit afkomt van deze ziekte, ik blijf me er iedere dag bewust van. Gelukkig gaat het inmiddels zo goed dat ik een relatie kan hebben met iemand die zo nu en dan een biertje drinkt.’

Ook lichamelijk blijkt droog staan een positief effect te hebben: ‘Ik voel me fitter, mijn geheugen werkt beter, ik kan scherper zien, het is absurd hoe gigantisch veel impact drank op je lichaam heeft.’

Na ons gesprek neemt Saskia me mee naar een open bijeenkomst van de AA, waar ze drie keer per week heen gaat. Terwijl ze in de knus ingerichte ruimte de koffie klaar zet, druppelen langzaam hartelijk groetende mensen binnen. De meeste komen al langer en kennen elkaar inmiddels goed. ‘Het gebeurt wel dat iemand opeens een poosje niet meer komt opdagen. Soms zien we die dan later weer terug, soms horen we dat de persoon is overleden. Dat komt uiteraard hard aan.’

‘In het begin dacht ik, AA, ik kom toch uit een goed gezin? Ik heb een relatie, een goede baan. Dat stond dan allemaal wel op knappen, toch identificeerde ik me er niet mee. En juist daar vond ik wat ik in de drank tevergeefs had gezocht, het gevoel ergens bij te horen.

Het is een eenzame ziekte, je denkt dat je de enige bent die het op die manier ervaart. Dan kom je bij AA en blijken er over de hele wereld mensen precies zoals jij. Allemaal met een andere achtergrond, maar met hetzelfde probleem. AA is een plek waar maar één ding telt, en dat is de wil om te stoppen. Geen politieke belangen, geen financiële bedoelingen, en misschien wel het belangrijkste voor de aanwezigen, geen oordelen.’ Op die manier kunnen de leden vrij hun hart uitstorten, wat ze deze bijeenkomst gewillig doen. Soms grappig, soms hartverscheurend, soms akelig persoonlijk, en altijd zonder commentaar.

Weekend: tienerhormonen

En dan, het weekend; de dagen waarop alles kan en iedereen blij en vro... ‘En dan gaat die kut zeker met haar kut-vriend naar die kut-dj!’ schreeuwt een meisje in haar telefoon, terwijl ze vastberaden over het Rembrandtplein wankelt. Kleinmenselijk leed drijft vannacht op alcoholwalmen door de stad. Glorieus verpakte en gierende tienerhormonen nemen het centrum over, terwijl de wat oudere uitgaanders zich in de periferie van de stad ophouden.

In clubs zijn biertjes als bakens in de rook, op de Wallen vieren de mensen uit de polder op eigen wijze feest en ‘We gaan naar Bubbels!’ klinkt als strijdkreet door de Leidsestraat. Terwijl ieder uur alcohol- en geluidsniveau stijgen, dalen alle andere niveaus. De politie grijpt in, ambulances rukken uit, steegjes worden bevuild. En dan is het opeens zes uur in de ochtend. Twee meisjes strompelen de Nieuwmarkt over, eentje houdt haar hippe pumps in verkrampte vuisten, verslagen door haar schoeisel. Een stel mannen in strakke shirts loopt een eindje voor ze uit. Om de paar meter stoppen ze om even achterom te kijken. Als het ze te lang duurt, schreeuwen ze de dames toe. ‘Hurry up, fucking mongols!’ galmt het door de stad. Over een paar uur gaan de eerste halve liters weer open.

De naam Saskia is gefingeerd.