Premium

‘Ik ben bekender in Amsterdam dan de Paus in Rome’

Uit angst voor moordlustige criminelen vluchtte Verbrande Herman 25 jaar geleden weg uit Amsterdam. Voor een borrel met zijn fans keert hij eenmalig terug. Nieuwe Revu was aanwezig bij de meest geheime kroegavond van het jaar.

Verbrande Herman

Café Gijs de Rooij is de laatste wezenlijke bruine kroeg van de Indische Buurt in Amsterdam. Decennialang verzamelde het gajes, schorem en tuig van de richel zich in de donkere zithoekjes voor onvervalste Mokumse gezelligheid en snode praktijkjes. ‘Ik ken ze heel goed ja, die penozetypes,’ grijnst de barman van middelbare leeftijd. ‘Ik heb ze nog weleens in mijn zaak, maar steeds minder. Vroeger was Oost echt een stad op zich, hier konden dingen die elders in de stad echt niet door de beugel konden.’

Anno 2020 is de kroeg aan de kop van de Javastraat een geliefde thuisbasis voor zowel de rasechte Amsterdammer als de snel bewegende jeugd. Vanavond is Gijs de Rooij het decor voor een weerzien van de Foute Vrienden, die met de gelijknamige documentaire uit 2010 hun ongewenste cultstatus verwierven. Verbrande Herman, Rooie Jos, Dikke Bob en Jantje van Amsterdam raakten plotsklaps beroemd, nadat filmmaker Roy Dames hun capriolen vijftien jaar eerder al begon te filmen. Puur uit fascinatie voor de ‘echte’ Amsterdammers, hun hart op de tong en quasi-criminele levenswijzen. Herman die op de vlucht slaat voor criminele geldverstrekkers, Jos en Bobby die een auto stelen, of Jantje die weer eens de huid vol scheldt van zijn liefje, Hermien. De tien jaar oude film geeft een authentiek inkijkje in de bizarre levensrit van sympathieke draaideurcriminelen en excentrieke persoonlijkheden.

Maar zelfs na vijftien jaar op hun hielen gezeten te hebben, vond Dames het nog steeds niet genoeg geweest. ‘Na 2010 ben ik hardnekkig door blijven filmen,’ zegt Dames op het caféterras. ‘Dit type Amsterdammer ligt op uitsterven. Daarom moet ik ze vastleggen. Ik kan er niet mee stoppen.’ Elk belangrijk moment, elk avontuur, elke dubieuze beslissing; als Herman, Jos of Jantje – Bob overleed tijdens het productieproces van Foute Vrienden al aan de gevolgen van Korsakov – weer eens iets op hun hals halen, rijdt Dames er als de wiedeweerga naartoe, in zijn eindeloze jacht op smakelijke beelden voor het langverwachte vervolg op zijn veelgeprezen docu.

Vreemdsoortige plicht

Ook vanavond, bijna dertig jaar na de eerste shots, poetst de bevlogen filmmaker uit Beverwijk zijn lens voor alweer een avondje filmen. Straks zal Verbande Herman hier binnenlopen, vermoedelijk om zich de hele avond klem te zuipen. In die behoefte kan en hoeft hij zichzelf niet te voorzien; die verantwoordelijkheid wordt al gedragen door zijn fans. De docu-ster heeft namelijk niet zojuist 200 kilometer afgelegd voor zijn eigen plezier. Sterker nog, sinds hij in 1995 op de vlucht sloeg, ver weg uit Amsterdam, voelt hij zich hier nog altijd allerminst op z’n gemak. Zeker hier, in zijn ouwe buurt, z’n ouwe kroeg. Maar hij moest wel, vanwege een vreemdsoortige plicht naar zijn fans toe. Die plicht gaat terug naar de inzamelactie van Dames voor het vervolg op zijn Foute Vrienden-docu, toen de regisseur twee jaar geleden financieel vastliep.

‘Mijn geld was helemaal op, ik heb m’n huis zelfs verkocht om door te blijven filmen,’ erkent de markante filmmaker. ‘Met de 20.000 euro uit de crowdfunding kan ik 25 jaar Foute Vrienden eindelijk afmaken. Volgend jaar gaat ie uitkomen.’

Voor de donateurs bedacht Dames passende beloningen. Zo ontvingen de fans die een tientje storten een videoboodschap van Verbrande Herman en degenen die 100 euro gaven, rekenden zichzelf rijk met twee premièretickets voor de nieuwe film en een paar T-shirtjes van hun helden. Aan de gulle gevers die 250 euro overmaakten, werd de jackpot beloofd: een kroegentocht door Amsterdam-Oost met Verbrande Herman himself. Twee jaar later is het eindelijk zover.

Dit type Amsterdammer ligt op uitsterven. Daarom moet ik ze vastleggen. Ik kan er niet mee stoppen

Het is bijna 19.00 uur als Herman Dankaart het terras betreedt. De in plat-Amsterdams uitgevoerde woordenwisseling van twee lallende stamgasten uit zijn generatie valt direct stil. ‘Verrek, is dat die Verbrande?’ mompelt een van hen. Met zijn gekreukte, half-dichtgeknoopte hemd, grauwe gelaat en vermoeide blik heeft hij er weleens knapper bij gelopen. ‘Wat een teringeind rijden, zeg,’ begroet hij Dames, inmiddels ook een goede vriend. Een paar uur geleden stortte hij vijf tientjes op de rekening van Herman, voor benzine. ‘Met 3 euro op m’n rekening was het ’m anders niet geworden,’ verklaart de AOW’er. ‘Moest ik dus weer bedelen bij Roy om voor zijn kut-documentaire naar Amsterdam op en neer te rijden. Ik voel me godverdomme net een aapje.’

De gevluchte Amsterdammer gaat zitten en vraagt twee jonge toeristen om een vuurtje. Ze twijfelen even alvorens hun aansteker uit te lenen. Logisch, voor het ongetrainde oog is deze voormalige stamgast een wat vies, oud mannetje. Ouwe gabbers en vergeten kennissen, die hem hier aan de lopende band herkennen, zien in Verbrande Herman echter een heuse buurtlegende. Bij elke begroeting ontstaat er weer een gigantische glimlach op zijn versleten grimas.

‘Ik mis Amsterdam, het blijft toch m’n stad.’

Ook op deze avond snort de camera van regisseur Roy Dames.

Eerder deze dag bezocht Herman zijn ouderlijk huis in de Wibautstraat. ‘Ongelooflijk, dat we daar, in zo’n klein huissie, met negen kinderen opgroeide. We mochten effe binnenkijken, mooi om terug te zien. Maar hier definitief terugkomen, doe ik nooit. Ik ben hier nog steeds niet veilig.’ Sinds Herman in 1995 wegvluchtte uit Amsterdam, uit angst om gepakt te worden door de zware jongens bij wie hij geld leende om dat vervolgens weer te verliezen, staat de Amsterdammer iedere dag van zijn leven in een overlevingsmodus. Maar zijn tumultueuze levensrit begon al veel eerder.

In de gevangenis

Na een gelukzalige jeugd met ‘een goddelijke moeder en een fijne vader’, vertrekt Herman op zijn zestiende uit huis. Niet om op zichzelf te wonen, zoals vele van zijn leeftijdsgenootjes, maar omdat hij de gevangenis in moet. ‘Voor een tweevoudige inbraak,’ blikt Herman terug. ‘Ik had vingerafdrukken achtergelaten. Die hadden ze al van me, omdat ik al eens een brommer had gestolen.’

Zijn eerste celstraf besloeg negen maanden. In het Huis van Bewaring II, via het Lloyd Hotel (dat tussen 1963 en 1989 fungeerde als jeugdgevangenis) naar Kamp Overberg. Ook in het wereldje van geld verdienen had de jonge tiener zich al dikwijls wegwijs gemaakt. ‘Na de basisschool ben ik direct gaan werken, als leerling-klokkenmaker. Al snel vroeg Ome Teun of ik niet voor hem wilde werken. 90 gulden om pijpen te schilderen bij de Hollandse Oliemaatschappij. Handje contantje uitbetaald in de kroeg op vrijdagavond. Op m’n eerste betaaldag bleek die 90 gulden niet mijn weekloon, maar mijn dagtarief. Op mijn dertiende verdiende ik meer geld dan mijn vader, die al 37 jaar voor dezelfde baas werkte.’

Ik krijg straks 900 euro korting bij m’n crematie, omdat ik al ben voorgebakken

Verschrikkelijk veel geld op zak hebben, Herman went er al op jonge leeftijd aan. Met uitgeven kent hij even weinig moeite. ‘Zuipen, maar vooral hoeren, hoeren en nog eens hoeren. Ik woonde destijds bij mijn vader in de Molensteeg, een zijstraatje op de Wallen. Daar kweekte ik mijn verslaving voor vrouwen.’

Het leven gaat Herman voor de wind, totdat hij op zijn 22ste een brandend pension binnenrent in een poging twee ouderen te redden. ‘Toen we op de eerste verdieping stonden, sprong de gasleiding en veroorzaakte een steekvlam. Daarna werd ik wakker in het ziekenhuis. Toen ik mijn kop in de spiegel zag, vroeg ik de dokter om een spuitje. Leg mij maar om, zo hoeft het niet meer. Ik zag er niet uit. Daarna lag ik twee jaar lang op m’n gat. Ik ging van 70 naar 129 kilo.’ Dat hij voor 60 procent verbrandde, heeft volgens Herman echter niet alleen nadelen. ‘Ik krijg straks 900 euro korting bij m’n crematie, omdat ik al ben voorgebakken.’

Met zijn nieuwe bijnaam op zak raapte Verbrande Herman al snel weer zijn oude gewoontes op. ‘Beetje stelen met mijn ijzerhandeltje, balkjes weghalen bij elektriciteitsmasten langs de weg. Ik heb ook heel lang in de eurocheques gezeten. Die werden vroeger gewoon in de brievenbus gegooid. Liep ik drie huizen achter de postbode aan om die dingen te onderscheppen. Vervalsen, deden we ook. Tienduizenden guldens in de week streken we ermee op. Ik heb een maand gezeten voor het smokkelen van 2600 kilo hasj. Toen ik vrijkwam, harkte ik 33.000 gulden per week binnen met m’n vuilophaalbedrijfje. Ik heb geleefd man.’

Buiten even bijkletsen met oude bekende Theo.

Als Dames het meeslepende leven van Herman in 1994 begint te filmen, keert hij de onderwereld de rug toe. ‘Het geweld, de liquidaties, die klotegevangenis, ik was er niet voor geknipt.’ In de openingsscène van Foute Vrienden laat Herman in zijn onderbroek zien hoe zijn woonboot transformeert in een drijvende hoerenkast. ‘En hier komt het kamertje voor de amateurhoeren, hier leren zij het vak en kunnen mijn klanten hun eigen lekker laten gebruiken of misbruiken. In die muur komen een paar gaten waar je aan kan frummelen en voelen. Weet je niet wie d’r an je zit.’

Met Club Zenith lijkt Herman zijn schaapjes op het droge te hebben. ‘Een sm-gedeelte, een filmgedeelte, twee donkere grotten, meisjes met prijskaartjes om hun nek van 15 tot 50 gulden, afhankelijk van wat de klanten allemaal met dat meissie wil, entreekaartjes van 50 gulden, gratis chips, pinda’s en stukjes Hema-worst. De zaken lopen goed, het is hier altijd druk. Mensen kunnen gewoon lekker zichzelf zijn.’

Even bijkletsen aan de toog van café Gijs de Rooij.

Door vergunningsproblemen en een huurbaas die niet verder wil, gaat het finaal mis. Vlak nadat zijn parenclub wordt opgedoekt, krijgt Herman van de Inlichtingendienst te horen dat hij op een dodenlijst staat. ‘Eerst lachte ik die bedreigingen nog weg. Maar toen er op mij werd geschoten, van de snelweg werd afgebeukt door een jeep én door de ramen heen werd geslagen door drie grote kooivechters, was het genoeg. Bij de begrafenis van mijn oude moedertje hadden mijn zoon en ik een pistool op zak. Het was kiezen: of we lossen dit schietend op, of ik sodemieter op. Ik koos wijselijk voor het laatste.’

Onderweg naar nergens

Herman keerde nooit terug naar de hoofdstad. De beruchte Amsterdammer is nu, een kwart eeuw later, nog steeds op de vlucht voor de penoze. ‘Ik ben al 25 jaar onderweg naar nergens,’ verzucht hij vanuit zijn tijdelijke onderkomen, ergens in het zuidelijke deel van Nederland. 32 keer verhuisde hij al. Via campings en chaletjes op het platteland, tot logeeradresjes bij kennissen en karige appartementjes in nietszeggende dorpjes. ‘Als ik me ergens niet meer prettig of bedreigd voel, dan smeer ik ’m weer. Het ergste is dat je overal iets achterlaat. Vrienden, je sociale leven, spullen. Maar ja, ze zoeken me overal. Het is echt geen gelul. In het noordelijkste puntje van Nederland liep ik eens vier zeer bedreigende vetnekken tegen het lijf. De volgende dag zei m’n huurbaas dat er vier mannen vroegen waar die Verbrande uitspookt.’

Wie hem precies dood wil hebben, weet Herman 25 jaar later nog steeds niet. ‘Die zware jongens, Holleeder, Mink Kok, Frits van de Wereld, ik ken ze allemaal. Die zoeken mij niet, dat weet ik zeker. En in die kut-documentaire van Roy lijkt het alsof ik op de vlucht ben voor geldschieters, maar dat is ook gelul. Zoveel geld had ik helemaal niet in die parenclub zitten. Wie me wel allemaal zoeken, ik heb geen flauw idee. Ik heb niemand beroofd, niemand geript.’

Naast anekdotesen moppen gaat ook het tappen van bier Verbrande Herman (m) goed af. Geflankeerd door oude gabber Theo (l) en Rooie Jos.

Vorig jaar kwam Herman terug naar zijn huidige woonplaats in het zuiden van Nederland. Zeven jaar versleet hij hier al eens, een eeuwigheid voor Verbrande Herman-begrippen. De reden? Geld, uiteraard. ‘Ik zat hier dik in de wiet, tussen 10 en 12 kilo verkocht ik per week. Ik maakte soms twintig ruggen per dag. Het was een walhalla.’

Eventjes rook Herman weer aan het goede leven, het grote geld, zijn gouden jaren in Amsterdam-Oost. Totdat het weer eens misging. ‘M’n wijf moest zo nodig vreemdgaan met een gabbertje van me. Zij deed het uit wraak, hij deed het alleen omdat hij een vieze, vuile, geile hond is. Toen ik het ontdekte, heb ik hem twee keer geprobeerd dood te rijden en met een schroevendraaier lek te prikken. Totdat ik bij mezelf dacht: waar ben ik nou mee bezig? Als ik hem neersteek, ga ik tien jaar de lik in. Dat is die kuthoer niet waard. Toen ben ik hier vertrokken.’ Sinds hij terug is, leidt Herman een rustiger bestaan. Hij is lid van de lokale biljartclub en moddert wat aan met zijn veertig jaar jongere scharrel, maar dat is het wel zo’n beetje. ‘Ik zit hier maar een beetje gevangen tussen deze muren. Beetje televisiekijken, wandelen met de honden. Hele dagen zie of spreek ik helemaal niemand. Het ergste is nog alleen eten. Effe je dag doornemen met elkaar, dat mis ik. Groot geld verdienen hoef ik niet. Ik ben er al tachtig keer voor op m’n muil gegaan, daar ben ik nu wel klaar mee. Ik ben nu zeventig, een ouwe lul. Ik heb artrose, alles in mijn lijf doet zo’n beetje pijn. De laatste twee jaar is het keihard gegaan.’

Elke nacht staar ik naar het plafond. Lig ik te prakkiseren. Hoe kom ik hieruit? Hoe ga ik rondkomen? Mijn honden eten beter dan ik

Maar vooral mentaal is Verbrande Herman na drie huwelijken, 32 keer verhuizen, herhaaldelijke dreigementen vanuit de onderwereld, talloze illegale verdienmodellen en evenveel pogingen op eerlijk werk, gesloopt. ‘Ik slaap amper. Elke nacht staar ik naar het plafond. Lig ik te prakkiseren. Hoe kom ik hieruit? Hoe ga ik rondkomen? Mijn honden eten beter dan ik.’ Rond het einde van iedere maand ontvangt Herman zijn aow-uitkering: 778 euro. Trek daar 580 euro vanaf voor huur, gas, water, licht en internet, 90 euro voor wegenbelasting en verzekeringen, 40 euro aan telefoonkosten en zijn maandelijkse dosis medicijnen voor zijn ouderdomskwaaltjes, en er blijft weinig over.

‘Ik heb gister anderhalf uur zitten janken, thuis, in mijn eentje. Het kwam er ineens uitgestroomd, totdat de vloer er nat van werd. Deze week waren drie van mijn kleinkinderen jarig. 16 jaar, een belangrijke verjaardag voor een kind. Maar opa is er niet. Kan niet eens 50 piek overmaken. Mijn kinderen hebben soms ook problemen, net als iedereen. Ik kan er niet voor ze zijn. Dan zie je weer ergens een filmpje van een gezinnetje waar alles wel harmonieus is. Ja, dan knak je soms even.’

Twee foute vrienden

Dat er weinig valt te lachen in het leven van Verbrande Herman, betekent niet dat er geen camera op mag staan. Met Dames vlak achter hem, smijt de ras-Amsterdammer op het terras van Gijs de Rooij als vanouds met vermakelijke anekdotes en sterke verhalen uit zijn gloriejaren in

Amsterdam. De eveneens ras-Amsterdamse vriendengroep van vastgoedhandelaar Richard, die voor zijn donatie aan de inzamelactie van Dames een uitnodiging kreeg voor deze kroegavond, geniet met volle teugen van de onvervalste verhalenverteller. Allen kunnen zij hun favoriete documentaire wel dromen. ‘Het zijn toch helden van ons,’ glimlacht een collega van Richard. ‘Op de werkvloer roepen we steevast bekende uitspraken van de film naar elkaar. Lachen toch?’

Ook auteur Ryan Claus vermaakt zich prima.

De stevig gebouwde Bram, overduidelijk de gangmaker van de groep, maakt het direct even duidelijk: ‘JIJ TREKT ZE TOCH OVER DE BALIE?!’ Een verwijzing naar een furieuze Herman in zijn jonge jaren, die een pedofiel neer mept op klaarlichte dag. Vijf biertjes later komt diezelfde Bram ietwat emotioneler uit de hoek. ‘Ik heb twee kinderen, twintigers inmiddels. We hebben de documentaire al een paar keer samen gekeken. Het is echt aangrijpend. Voor iedere leeftijd is het prachtig, herkenbaar ook. Zelf ben ik in mijn leven ook een aantal keer tegen de lamp gelopen, foute keuzes gemaakt, je kent het wel. Iedereen herkent zich in die film. Prachtig om hier nu met Verbrande Herman een biertje te drinken.’

Ondanks de coronamaatregelen, die in het café niet al te nauw worden genomen, komt er even na tienen leven in de brouwerij. Vermomd met fopbrilletje en feesthoed maakt Rooie Jos een verrassende verschijning, tot grote blijdschap van Richard en consorten. Opgewekt vertelt de voormalige oplichter aan de nieuwsgierige vastgoedhandelaren over zijn recente debuut als cabaretier. Pim, de jongste vastgoedhandelaar, kan zijn blijdschap niet verstoppen. ‘Twee foute vrienden bij elkaar, dat maak je toch zelden mee! Dat vraagt om een feestje!’ Pim legt zijn hand op de schouder van Herman. ‘Mag ik een mooi liedje voor jou zingen, Herman?’ Voor de gelegenheid heeft Pim zijn versterker en microfoon meegenomen, die hij na zijn negende biertje dan toch maar in het stopcontact steekt. ‘Hij neemt dat ding altijd en overal mee naar toe,’ lacht Richard. ‘Op onze wintersport is hij een gigantische hit in de après-ski, niet normaal.’

De politie doet Verbrande Herman uitgeleide.

Pim is een parttime-volkszanger, maar van een grote doorbraak hoeft hij niets te weten. ‘Welnee joh, is gewoon voor de lol. Verjaardagen, bruiloften van vrienden, dat soort dingen.’ Als de Jordanese smartlappen Sapperdiosia, Geef Mij Maar Amsterdam en Pikketanussie door de speakers knallen, brullen de stamgasten uit volle borst mee. Vanaf zijn barkrukje laat Herman het spektakel met een glimlach over zich heen komen. Na vier laatste rondes dwaalt de laatste fan af, om morgen weer in de vroege ochtend percelen te verkopen.

Voordat Herman zelf weer naar huis mag, moet hij zichzelf nog verantwoorden bij de twee politieagenten naast zijn auto. ‘Wij kregen een melding van opgesloten honden in een auto. Is dit uw wagen?’ vraagt een van hen aan Herman.

Twee foute vrienden bij elkaar, dat maak je toch zelden mee! dat vraagt om een feestje!

‘Dat klopt, maar die beesten komen niks tekort hoor,’ wimpelt hij de situatie af. Na drie uur mogen zijn hondjes Suus en Anne een snel plasje doen. Hun baasje komt ervan af met een waarschuwing. Na een wodka-colaatje of elf lijkt Verbrande Herman volledig uitgeblust. Kauwend op de beroemde gehaktbal-in-de-jus van Gijs de Rooij overpeinst de grijze paradijsvogel nog even de afgelopen zeventig jaar. ‘Wat een leven heb ik gehad. Soms kan ik het gewoon niet bevatten.’

Als Dames enthousiast omroept dat hij zijn première van 25 Jaar Foute Vrienden volgend jaar in dit café wil organiseren, komt hij weer eventjes tot leven. ‘Je kan m’n rug op! Denk jij dat ik hier om 19.00 uur op een podium doodleuk ga omroepen dat wij even gaan kijken naar onze nieuwe film? Man, dan weten de mensen die mij zoeken om 19.15 uur waar ik ben. En dat is echt geen gelul. Ik ben bekender in Amsterdam dan de paus in Rome. Loop iedere kroeg in Amsterdam binnen die langer dan een paar jaar bestaat en vraag naar die verbrande. Ze kennen me alle-focking-maal.’

Nog één keer proosten en dan is het tijd voor een staatsieportret.

De volgende dag ontvangt Dames een appje. ‘De terugrit was een hel. Die kutmotor werd een paar keer gloeiend heet. Kon ik bij benzinestations wachten tot ie was afgekoeld. Om 05.00 uur lag ik in bed. Teringzooi. Groeten Herman.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Mens & Maatschappij
  • Maarten Albrecht