Beste mannen van Peter Pan Speedrock,
Er is vaak gememoreerd dat 2016 een rampzalig jaar voor de popmuziek was (Prince, David Bowie, Lemmy, Glenn Frey en Leonard Cohen ontvielen ons), maar voor de popmuziek in Nederland was het eveneens het jaar van de eindes: Armand hield op met blowen, John Coffey met bestaan, en jullie nu ook.
Het einde van Peter Pan Speedrock, dat zijn veel eindes tegelijk. Het einde van een van de hardste bands van Nederland, een van de hardst wérkende ook, van een van de béste livebands uit de Nederlandse rockgeschiedenis. Het einde ook van een band die in menig opzicht, in de beste zin van het woord, ouderwets was. In geluid, in attitude, in manier van werken.
Het grappige is dat jullie ook een ongelooflijk liéve band waren. De kleedkamer van Peter Pan Speedrock was de grootste gedoogplek die Nederland ooit gehad heeft. De tourbus was de Pauluskerk op wielen. De hoeveelheid rafelrandfiguren die jullie in de loop der jaren om je heen hebben verzameld, is werkelijk indrukwekkend.
Dat bedoel ik niet ironisch: voor een deel van de harde kern aanhangers was Peter Pan Speedrock duidelijk een schuilkelder, een veilige omgeving waar niét werd geoordeeld. Niet op je achtergrond, niet op je uiterlijk, niet op je sociale status. Het was mooi om te zien hoe dat mensen boven zichzelf deed uitstijgen.
Lees hier meer columns van Leon Verdonschot
En het neveneffect was even voorspelbaar: ik ken geen enkele andere band waar soms geen plek meer in de kleedkamer was voor de bandleden zélf, en waar de vage vrienden van vrienden van vrienden op de gastenlijst de koelkast leeg kwam zuipen. Want conflicten, daar hielden jullie niet van. Eens een Vrijeschool-leerling, altijd een Vrijeschool-leerling.
Peter Pan Speedrock was ook de band van de romantiek. De romantiek van die zanger die eigenlijk, op papier, als telg van een Brabantse ondernemersfamilie, een rijkeluismannetje was, en werkelijk alles deed om dat niet te zijn. Dat zijn woeste kop ooit in de Quote 500 stond, was een goede grap: een middelvinger naar het establishment, al was dat in dit geval zijn familie.
Tattoos had hij niet, een unicum in deze scene, tot hij scheidde en het grootste anker op zijn borst zette dat ik ooit op een mens heb gezien, en over zijn hele rug het logo van de band. Want spelen in deze band; dat was vooral de vrijheid vieren.
En dan was er die andere romantiek: van de Heilige Principes, vooral vertegenwoordigd door bassist Lange Bart. Op tour met de band in Canada kocht ik ooit een verzamel-cd van The Smiths. Lange Bart, die in LA nog speciaal naar de Walk of Fame-ster van Sting was gelopen om er op te spugen, zag het en weigerde de rest van de dag tegen me te praten.
Het was ook Lange Bart die erop stond dat de band de uitnodiging om in het Gelredome te openen voor Rammstein afwees. Want Rammstein was kut. Punt. Uit. Tegelijk was het diezelfde Lange Bart die één passage uit een van die vele Revu-verhalen over de band liet schrappen. Het was er een over de nieuwe vriendin van een van die vele bandvrienden. Toen hij haar zag, sprak Lange Bart uit de grond van zijn hart: Daar zou ik nog met geen stok in willen roeren. Dat moest uit het stuk, oordeelde hij, want dat was lullig voor die jongen.
Peter Pan Speedrock in een notendop: hard, raak en soft tegelijk.