Een voorpublicatie. ‘Dan denk je: die komt niet meer terug. Hij had geen koffertje bij zich, niks.’
VANAVOND NIET THUIS
Tekst: Liesbeth Sparks / Fotografie archief Jan van Elzakker en familie Overbeeke
Toen Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenviel, hadden 276 marechaussees in Brabant een belangrijke taak. De opdracht was om zo snel mogelijk naar de Moerdijk te komen, zodat ze via Den Haag naar Engeland konden vertrekken. Maar de Moerdijkbruggen waren op 10 mei al ingenomen. Via West-Brabant probeerden daarom honderden marechaussees richting de kust te komen, om van daaruit Engeland te bereiken. Bij die grote beweging raakten onverhoeds ook veel burgers betrokken. De vader van Riet Overbeeke, bijvoorbeeld.
Riet Overbeeke woont als 11-jarig meisje aan de Antwerpsestraatweg in Hoogerheide, met haar vader Kees, haar moeder Pietje en haar jongere broertje Louis. Vader Kees heeft een garage met benzinepomp en beheert daarbij een taxibedrijf. Op zaterdag 11 mei wordt er rond de middag op de deur van het huis geklopt. Daar staan een paar marechaussees. Zij hebben van de veldwachter gehoord dat Kees een taxi bezit. Hij krijgt de dwingende opdracht mee te komen; hij moet de officieren van de marechaussee chaufferen. Kees zet zijn hoed op en vertrekt. Riet: ‘Wij dachten: die is vanavond thuis.’
Kees krijgt de dwingende op dracht mee te komen; hij moet de officieren van de marechaussee chaufferen
Maar haar vader is de volgende dag nog steeds niet thuis. En hij blijft weg. De onzekerheid slaat om in ongerustheid, in de angst dat het ergste gebeurd is. Riet: ‘Dan denk je: die komt niet meer terug. Hij had geen koffertje bij zich, niks.’ Andere gezinnen uit Hoogerheide delen de angst, want Kees Overbeeke is niet de enige die vertrokken is. Acht andere mannen uit het dorp zijn ook gevorderd, met hun vrachtwagen, auto of bus. Pas na een half jaar krijgen Riet, haar moeder en broertje bericht: Kees leeft. Hij zit in Engeland.
Kees blijkt in een kamp nabij Wolverhampton te zitten, waar zo’n drieduizend mannen verblijven. Zijn taxi heeft hij op 9 juni in Noord- Frankrijk moeten achterlaten. In het kamp is Kees een van de werklieden: hij werkt in de garage en rijdt wanneer nodig als chauffeur. Een aantal keer ontmoet hij in de officiersmess prins Bernhard. Hij mag niet weg. Jaar in, jaar uit, terwijl Riet en haar broertje opgroeien met hun moeder, moeten zij hun vader missen. Ze hebben af en toe contact per post. Kees ondertekent de brieven die hij naar huis schrijft gekscherend met: ‘Commander in chief.’
En dan, in november 1944 ziet Riet haar vader na vierenhalf jaar weer terug. In een mooi uniform, maar zonder taxi. Dat is een vreemd moment. Riet is inmiddels zelf zo gegroeid dat ze denkt: wat een kleine man. Hij is het kamp nauwelijks uit geweest, zegt hij, want het enige wat hij wilde, was terugkeren naar zijn gezin: ‘Ik moest daar niet zijn, ik moest naar huis.’
Kees Overbeeke wilde zo snel mogelijk zijn taxibedrijf weer oppakken, maar zijn taxi had hij moeten achterlaten. Hij besloot een brief te schrijven naar prins Bernhard, die hem ooit zijn hulp had beloofd. Via die weg wist Kees inderdaad een nieuwe Chevrolet uit de VS op de kop te tikken. De nieuwe taxi, nummer N 19632, deed nog jaren dienst.
DE DUBBELE BUITENSPELVAL
Tekst Eric Alink / Fotografie Ard van Oord
Het moet op 2 mei 1940 muisstil zijn geweest in de kleedkamer van PAZO. Waarschijnlijk keken ook de voetbalvrienden Koos en Alfred naar de grond. Zeldzaam, zo’n nederlaag: met 0-8 van het Tilburgse SET – oftewel Strijd En Triomfeert – verliezen. Nog wel op hun eigen Oisterwijkse terrein! Snelle revanche liet op zich wachten. Acht dagen na het kleedkamertafereel brak de oorlog uit. Niet binnen, maar buiten de lijnen van de Nederlandse voetbalvelden. 20 jaar oud waren de voetbalvrienden. Koos Diepens kwam uit een katholiek Oisterwijks gezin met tien kinderen. De protestantse Alfred Wolter was van Duitse komaf. In 1928 was het gezin van Neumünster naar Oisterwijk geëmigreerd. Vader Fritz ging aan de slag bij Koninklijke Lederfabrieken Oisterwijk. Koos en Alfred leerden elkaar na de lagere school kennen. Hun vriendschap steeg uit boven nationaliteit, geloof of ideologie. Wat hen extra verbond: Alfreds verkering met Zus Diepens, een zus van Koos. Ook zaten ze in hetzelfde elftal van PAZO, de arbeidersvoetbalclub die aan de lokale schoenfabriek van Paijmans en Zonen verbonden was. In geelgroen wervelden ze over het veld. Samen zagen ze elk gevaar naderen. Op die ene dubbele buitenspelval na. Een dag in maart 1941. Post voor Alfred Wolter. Het is een oproep: als Rijksduitser moet hij in dienst van de Wehrmacht. Met grote tegenzin reist Alfred af. Zal hij zijn moeder nog terugzien, die zich al jaren over twee joodse kostgangers in huize-Wolter ontfermt? Zal zijn vader, die af en toe in NSDAP-uniform rondloopt, het dubbele kostgeld boven zijn sympathie voor het nationaalsocialisme blijven stellen? Zal Alfred ooit de mond van Zus hervinden? En zal hij overwinningen met Koos vieren? Voorlopig is het 1-0 voor het kwade.
Twee jaar later kan ook Koos de buitenspelval niet ontlopen. Hij wordt verplicht in Duitsland tewerkgesteld, samen met broer Theo. In januari 1943 vertrekt hun trein naar Keulen. Onderweg krijgen ze knollensoep en diarree. Hun eindbestemming: de walsfabriek van Thyssen in Duisburg. Van nieuw staal naar doorzeefd staal: 1700 kilometer verder woedt de slag om Leningrad. Daar loopt Alfred rug- en beenletsel op. Voor even mag hij in de lente van 1943 terug naar Nederland. Een buitenkans! In het ziekenhuis van Breda proberen Alfred en Zus – hun monden spreken nog dezelfde taal – de arts te overreden om het herstel te vertragen. Het is vergeefs. Alfred moet terug naar het oostfront. In Duisburg is Koos hun oude voetbalwijsheid – zoek altijd openingen – evenmin vergeten. Elke drie maanden krijgt hij verlof, maar na een bezoek aan het gouden huwelijksfeest van zijn grootouders in juni 1943 besluit hij om niet terug te keren naar Duitsland. Broer Theo doet mee. Maar hun vrijheid is van korte duur. Na arrestatie en zes weken strafarbeid in kamp-Amersfoort moeten ze terug naar Duisburg. Begin 1945 zien Koos en Theo opnieuw kans de benen te nemen. Huiswaarts!
Ze hebben Oisterwijk bereikt, maar na de oorlog heeft Koos nooit meer gevoetbald
Ze hebben Oisterwijk bereikt, maar na de oorlog heeft Koos nooit meer gevoetbald. Van hem hoefde het niet meer, nu Alfred jaar in jaar uit vermist bleef. Geen voetbalbokalen in huize-Die-pens. Wel aardewerken potjes uit Rusland, die Alfred aan zijn verloofde had gestuurd. Zus Diepens zou ze nog lang koesteren.
VERLOREN VADERLAND
Tekst Tjeu Cornet / Fotografie Tomas Snels
Behalve Canadezen, Britten en Amerikanen hoorden ook Poolse soldaten tot de bevrijders van ons land. In oktober 1944 trokken zo’n 16.000 Polen vanuit België Brabant binnen. Op weg van Baarle-Nassau naar Moerdijk heroverden zij onder meer Breda. Waar kwamen die Polen vandaan? En waar zijn ze gebleven?
Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen binnen. Ruim twee weken later doet de Sovjet- Unie hetzelfde. Goddank, ze komen ons helpen, denken de Polen. Ook Henryk Recko verwacht veel goeds van de Russen. Dat Hitler en Stalin kort tevoren in het geheim Polen hebben verdeeld, weet hij niet. Dat wordt pas duidelijk wanneer de Russen alle jongens oproepen. Voor transport naar verre streken. Zo moet ook Henryk, 14 jaar oud, zijn thuis achterlaten.
Toen we in Vladivostok aankwamen, dachten we: we kunnen hier oud worden of ervan doorgaan
Moskou is nog wel leuk. Maar al na zes weken vertrekken Henryk en zijn lotgenoten met de Transsiberië Express naar Vladivostok aan de Stille Oceaan. ‘Toen we daar aankwamen, dachten we: we kunnen hier oud worden of ervandoor gaan.’
Met z’n drieën vluchten ze, de neus richting Polen. Maar het wordt onderweg zo koud dat ze afzakken naar Afghanistan en Iran. Daar treffen ze een groep Australische militairen die hen meeneemt naar Bagdad, Damascus, Palestina, Egypte en per schip naar New York. Drie maanden later steken ze over naar Engeland. Engeland is het voorlopige doel. En niet alleen van Henryk. In Engeland zijn veel meer ontheemde Polen. Met duizenden maken zij zich op om hun land te bevrijden. Pas 16 jaar oud sluit hij zich aan bij de beroemde 1e Poolse Pantserdivisie van generaal Maczek. Aan het stuur van een Sherman-tank neemt hij in juni 1944 deel aan de landing in Normandië. Wat hij meemaakt is gruwelijk. Twee maten worden voor zijn ogen aan flarden geschoten. Tweemaal vliegt zijn tank in brand. ‘Je bent bang, maar je beseft ook dat je er niet komt door weg te rennen.’
Via België komt een deel van de divisie in Baarle-Nassau Nederland binnen. Henryk merkt het niet eens. ‘Wat wist ik van Nederland? Ik dacht alleen maar aan Polen.’ Omdat hij na de Moerdijk niet verder kan naar Rotterdam, wordt hij ingekwartierd in het bevrijde Dongen. Hij neemt zijn intrek bij slager Snels en zijn gezin. Hier komt de dolende Henryk eindelijk even tot rust, hier voelt hij zich voor het eerst weer ergens thuis. Hier groeit bovenal een intense vriendschap tussen de Brabantse familie en hun Poolse bevrijder.
Maar zijn doel blijft Polen. Op weg door Noord-Duitsland beleeft hij het einde van de oorlog. Henryk en zijn kameraden kunnen echter niet meer terug naar hun vaderland. ‘Ons eigen land konden we niet bevrijden.’ Maar waarheen dan? Zolang ze geen antwoord hebben, bivakkeren ze op een stuk land bij Oldenburg. Na verloop van jaren gaat ieder tenslotte zijn eigen weg. Henryk keert in 1950 terug naar Brabant, waaraan hij zulke goede herinneringen bewaart. Zijn thuis in Polen ziet hij niet terug. Hij wordt Nederlands staatsburger, trouwt en leidt later een rustig leven op een Amstelveense flat. Henryk Recko overlijdt in 1999, 74 jaar oud.
Eerst was er de deal over Polen tussen Hitler en Stalin. Na de oorlog verdeelden de geallieerden Europa in invloedssferen. Aan de voormalige soldaten uit het Westen had het nieuwe communistische bewind in Polen geen enkele behoefte. Verstoken van een vaderland raakten zo duizenden Poolse soldaten als ballingen verspreid over andere landen. Met talrijke exotische achternamen als stille getuigen van hun diaspora.
DANSEN VOOR JE LEVEN
Tekst Doret Eeken
Roosje Glaser, dochter van een welgestelde familie, groeide op in Kleef. Haar vader was bedrijfsleider in een fabriek. Het groeiende antisemitisme zorgde eind jaren 20 voor een klap. Vader Glaser verloor zijn baan en zag uiteindelijk geen toekomst meer in Duitsland. Het gezin verhuisde naar Nederland. Al van jongs af aan was dansen Roosje Glasers grote passie en talent. Met haar eerste echtgenoot runde ze een succesvolle dansschool in Den Bosch. Hij kreeg echter steeds meer sympathie voor het nazi-gedachtengoed. Een onvermijdelijke scheiding volgde.
Binnen de Kulturkammer werd de vakgroep van gezelschapsdansleraren opgericht. Joodse dansleraren en leraressen werden niet toegelaten. Roosje begint na de scheiding haar eigen dansschool en oogst steeds meer succes, zelfs internationaal.
Ook als het haar als jodin door de Kultuurkamer verboden wordt om een dansschool te hebben, zet Roosje haar danslessen op zolder voort. Totdat op een kwade dag in 1942 een politieagent voor de deur staat om haar te arresteren. Roosje is verraden via een brief van een lid van de vakgroep van gezelschapsdansleraren: ‘Een zeer brutale jodin genaamd Roosje Glaser, wonende te ’s-Hertogenbosch, Koninginnelaan 23, deze verklaarde openlijk op de ontbindingsvergadering te Utrecht in het bijzijn van 147 dansleraren dat zij met die nieuwe kliek niets te maken had en gewoon door zou gaan.’ Afzender is Roosjes ex-man.
Roosje komt na zes weken plotseling vrij. Ze vlucht uit Den Bosch, neemt een nieuwe identiteit aan en duikt onder in Naarden, maar daar wordt ze opnieuw verraden door een minnaar. Ze wordt geïnterneerd in kamp-Westerbork, overgeplaatst naar kamp-Vught en komt uiteindelijk terecht in Auschwitz-Birkenau. Zijn de omstandigheden in de Nederlandse kampen nog relatief goed, in Birkenau wordt Roosje onderworpen aan wrede medische experimenten en wordt ze voor straf aan het werk gezet in de gaskamers.
Een zeer brutale jodin ver klaarde dat zij met die nieuwe kliek niets te maken had en gewoon door zou gaan
Roosje grijpt elke gelegenheid aan om haar overlevingskans te vergroten. Ze gaat een relatie aan met een Duitse officier. Later zegt Roosje hierover: ‘Na de medische experimenten in Block 10 en na het werken in de gaskamers, vond ik het prachtig dat een man lieve woorden tegen me zei, zijn arm om me heen sloeg, we de liefde bedreven. Ik voelde me weer mens worden.’
In het laatste jaar van de oorlog, als de Russische legers oprukken, worden de overlevingskansen in de vernietigingskampen steeds kleiner. Roosje gaat naar haar geliefde met een plan. Ze haalt hem over om een activiteit te organiseren. Om de gedemoraliseerde SS’ers op te vrolijken, geeft Roosje hen danslessen en zingt ze Duitse liederen. Applaus ontvangt ze niet, maar wel een brood. Dat deelt ze in haar barak met twee vriendinnen.
Roosje weet als een van de weinigen levend uit Birkenau te komen. Na een barre tocht belandt ze met een transport van het Rode Kruis in Zweden. Amper enkele weken na haar ontsnapping uit Duitsland danst Roosje weer en treedt ze op met cabaret.
Roosje bleef de rest van haar leven in Zweden, waar ze op hoge leeftijd overleed. Ondanks de traumatische ervaringen in de oorlog behield Roosje altijd haar levenslust en haar passie voor dansen en muziek. Haar persoonlijke brieven ondertekende ze met haar officiële naam Rosita, met een lachebekje in de R.
BRABANT REMEMBERS
Het boek Brabant, Brug naar Vrijheid is uitgegeven in het kader van Brabant Remembers, een innovatief cultureel programma dat 75 jaar vrijheid viert en verhalen uit de oorlogsjaren in leven houdt. Meer informatie over deze verhalen en het programma: brabantremembers.com.
Brabant, Brug naar Vrijheid, diverse auteurs, Stichting Crossroads Brabant 40-45, €19,44.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct