Jacob Derwig: 'Ik leg de lat soms vervelend hoog'

Acteur Jacob Derwig (53) over zijn vak, ouder worden, recensies, de prijzen die hij won, zijn kinderen en waarom hij is gaan houden van Marius Milner, de plat-Amsterdamse, creatief vloekende crimineel uit Klem – de succesvolle tvserie die na drie seizoenen deze week wordt afgerond met een bioscoopfilm. ‘Dat leren jack, de haren plat, die schorpioentattoo in mijn nek… Er komt dan toch meteen een soort mij-maak-je-niks-gevoel in me naar boven.’

Jacob Derwig

Wat vind je zelf van de film?

‘Heel tof! Ik vind het ontzettend knap dat al die radertjes van het plot dat regisseur en scenarist Frank Ketelaar bedacht weer zo mooi in elkaar vallen. Ik vind het echt goed gedaan.’

Toch blijft het spannend, een bioscoopfilm na drie ongelooflijk succesvolle seizoenen op tv. Heb je getwijfeld?

‘Ik heb niet getwijfeld, maar ik weet natuurlijk wel dat zoiets verkeerd uit kan pakken. Ik heb in Penoza gespeeld, vond het een fantastische serie, maar de film leed volgens mij aan het idee dat het over die vijf seizoenen heen moest. Daardoor werd het misschien een beetje potsierlijk. Toch vertrouwde ik Frank dat dat bij deze film niet zou gebeuren. Een andere reden waarom ik mee wilde doen, was dat de film in Italië zou worden opgenomen – dat geeft toch een heel andere feel. En ik ben erg van Marius Milner gaan houden. Dus als iemand me vraagt om hem weer te spelen, zeg ik meteen ja.’

Je noemt de Penoza-film een beetje potsierlijk, maar bij Klem kreeg ik toch ook het gevoel dat de realiteit inmiddels meer is losgelaten dan in de serie. Het is in ieder geval behoorlijk over the top.

‘Naar het eind toe misschien. Maar dat vraagt film ook een beetje, dat het net iets larger than life wordt.’

Waarom is Marius zo lekker om te spelen?

‘Hij heeft een bepaalde zelfverzekerdheid... Ik geniet ervan als ik dat leren jack aantrek, mijn haar plat naar voren doe en een beetje Amsterdams mag praten. En dan ook nog die schorpioen in mijn nek – wat ik zelf nooit zou doen. Er komt dan toch meteen een soort mij-maak-je-niks-gevoel in me naar boven. En ook al raakt Marius voortdurend in de problemen, hij weet toch altijd welke kant het op moet en er is niemand die hem van dat idee af kan brengen. Dat stoere en zelfverzekerde vind ik fijn.’

Het schelden lijkt me ook leuk. Kakhark, dick of a farmer, krijg de touwtering… heb jij daar zelf nog iets van verzonnen?

‘Allemaal Frank Ketelaar. Hij is opgegroeid in de Jordaan, heeft ooms en tantes die zo praten als Marius, dus hij kan putten uit eigen ervaring, uit zijn roots. Na die touwtering vroeg ik welke ziektes hij nog meer kon verzinnen. Nou, die vond ie, van de fietsentyfus tot de motpokken. En veel van die woorden zijn etymologisch terug te voeren, hè?’

Over roots gesproken: jij komt uit de wereld van het klassieke toneel. Deze rol is daar ver van verwijderd.

‘Ik vind de combinatie film/tv en toneel fantastisch. Ik ben bij het toneel begonnen, heb veel serieuze dingen gedaan, bij Toneelgroep Amsterdam gespeeld, maar ik wilde me altijd zo breed mogelijk blijven ontwikkelen, niet steeds uit hetzelfde vaatje tappen. Anders was ik me gaan vervelen of hadden mensen kunnen denken: hij doet altijd hetzelfde. Bovendien blijf ik me daardoor ontwikkelen en houd ik meer plezier in het acteren. Ik denk wel dat ik na Penoza en Klem een beetje op mijn hoede was om nog meer criminelen te spelen. Ik ben toch bang om in een hokje te vallen, waar ik vervolgens misschien niet meer uitkom.’

Je hebt veel prijzen gewonnen en wordt gezien als een van de beste acteurs van het land. Dat is prettig, maar het kan ook een keerzijde hebben. Maak jij je weleens druk of je het waar kunt maken?

‘Ja. De lat ligt bij mij soms vervelend hoog. Dat maakt me huiverig dingen te doen die misschien niet zo goed worden. Terwijl dat inherent is aan het vak: je weet van tevoren niet of iets goed wordt of niet. Dus ik probeer ze wel te doen, probeer mijn kompas te vertrouwen door mezelf oprecht af te vragen: zit hier wat in? Dat vraagt wel om een mate van lef, en ik merk dat ik het nu lastiger vind om dat op te brengen dan vijftien jaar geleden. Dat is een gek ding, je wilt een bepaalde kwaliteit behouden, maar soms moet je een paar heel slechte dingen maken, waar je weer wat van leert.’

Heb je daar een voorbeeld van?

‘In 2019 heb ik een bewerking gemaakt van het Het Duel van Tsjechov. Vond ik heel leuk om te doen, ik werkte met fijne mensen, maar ik had me niet gerealiseerd dat de vrouwenrollen er echt behoorlijk bekaaid vanaf kwamen. Actrice Jacqueline Blom attendeerde me daarop. Of ik wel besefte hoe vrouwonvriendelijk dit stuk was. Want er zaten maar twee vrouwenrollen in – een hoer en een moeder – en die hadden het laatste kwart van het stuk geen tekst meer. Ze had gelijk. Ondanks dat ik het zelf had bewerkt, had ik dat niet gezien. Het werd uiteindelijk niet een heel goede voorstelling, maar het heeft me ongelooflijk veel geleerd over het vrouwelijke perspectief. Ik kan geen stuk meer lezen zonder te denken: waar zit de vrouw in deze voorstelling? Kijken we nu niet alleen maar vanuit een mannelijke blik? Dat is een goed voorbeeld van hoe een minder goede voorstelling me toch iets goeds op heeft geleverd.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu.

Interview
  • BrunoPress