Luuk Koelman: 'Herdenk eens een SS'er'
‘Op een ochtend werd Gerstein levenloos in zijn cel aangetroffen, hangend aan een strop. Zelfmoord, luidde de officiële lezing, maar zijn vrouw was ervan overtuigd dat hij was vermoord’
Op 4 mei denk ik altijd even aan SS-officier Kurt Gerstein. In de zomer van 1942 klampte hij in de nachttrein van Warschau naar Berlijn een Zweedse diplomaat aan. Gerstein, de wanhoop nabij, vertelde dat hij een dag eerder in vernietigingskamp Belzec, via een glazen kijkgat, getuige was geweest van vergassingen. ‘Gelooft u me alstublieft!’
Als bewijs toonde hij tal van documenten, waaronder bestellingen van Zyklon-B. Een taak die uitgerekend hém was toebedeeld. Gerstein huilde en verborg zijn gezicht in zijn handen. Beide mannen praatten de gehele nacht. De Zweedse diplomaat beloofde hem om zijn regering en zo dus de geallieerden op de hoogte te stellen. De hele wereld moest weten wat hier gaande was.
Maar er gebeurde niets. In de maanden die volgden, alarmeerde Gerstein op alle mogelijke manieren de buitenwereld. Zo zocht hij contact met de Zwitserse ambassadeur in Berlijn, met het Vaticaan en zelfs met de Nederlandse regering in Londen. Maar overal belandden zijn schriftelijke ooggetuigenverslagen van de vergassingen in diepe lades. Of ze werden geheimgehouden. Niemand leek geïnteresseerd.
En de geallieerden? Wat Gerstein niet wist, was dat die allang op de hoogte waren van de uitroeiing van de joden. Maar ze zagen weinig in het bombarderen van vernietigingskampen, of de spoorlijnen daarheen. Het geallieerde opperbevel gaf de voorkeur aan andere doelen, zoals Duitse steden en fabrieken.
Dus bleven de goederenwagons af en aan rijden, dag na dag, week na week, maand na maand. Al Gersteins inspanningen, steeds met gevaar voor eigen leven, waren tevergeefs geweest. Zijn vrouw smeekte hem daarop de SS te verlaten, maar hij weigerde: ‘Ik kan nu niet anders dan proberen het gifgas weg te ruimen of onbruikbaar te maken. Maar hoe vaak gaat dat me lukken?’
Na de Duitse overgave belandde Gerstein, psychisch gebroken, in een Parijse militaire gevangenis. Wederom schreef hij tal van rapporten waarin hij getuigde van de Holocaust. Maar zijn dubbelrol werd hem door niemand in dank afgenomen. Medegevangenen, allen nazi’s, zagen hem als landverrader, omdat hij hun misdaden wereldkundig had proberen te maken. En de geallieerden hadden sowieso weinig op met SS’ers.
Op een ochtend werd Gerstein levenloos in zijn cel aangetroffen, hangend aan een strop. Zelfmoord, luidde de officiële lezing, maar zijn vrouw was ervan overtuigd dat hij was vermoord.
Uiteindelijk oordeelde een rechtbank postuum over Gerstein. Zijn verzet van binnenuit werd erkend, maar omdat hij ‘als eenling de vernietiging toch nooit had kunnen verhinderen’, had hij direct na Belzec uit de SS moeten stappen. Door toch te blijven, was hij een radertje geworden in de machinerie van de Holocaust.
Een uitspraak die vele vragen oproept. Met zoveel woorden wordt Gerstein verweten dat al zijn inspanningen onder de streep te weinig hebben opgeleverd. Maar kon hij er iets aan doen dat de geallieerden niet thuis gaven? Of dat al zijn eenzame pogingen om gifgas weg te werken slechts een druppel op de gloeiende plaat waren? Was het dan – en daar ligt de crux – zíjn schuld dat hij alleen stond in zijn verzet? Iets om over na te denken tijdens die twee minuten stilte.