James Worthy

James Worthy: 'De laatste keer dat ik hem zag, was toen hij in die politieauto werd afgevoerd'

‘Sommige familieleden heb ik al tien jaar niet gezien en die hebben geen medewerker van een benzinestation mishandeld’

James Worthy

Er ligt een ansichtkaart op tafel of ik met hem wil komen praten. De laatste keer dat ik hem zag, was toen hij in die politieauto werd afgevoerd. Het handschrift op de kaart is hetzelfde handschrift waarmee hij dertig jaar geleden moppen in mijn O’Neill-schoolagenda schreef.

Ik weet niet of ik met hem wil praten. Ik geloof wel in het geven van tweede kansen, maar ik geloof ook in het feit dat tweede kansen best lang op zich mogen laten wachten. Van je fouten moet je leren, maar leren kost tijd. Pas toen we 18 jaar oud waren, waren we klaar met onze middelbare school.

Met mijn paspoort in de achterzak van mijn broek loop ik naar zijn tafel toe. Hij steekt zijn rechtervuist uit en ik tik met mijn rechtervuist op zijn vuist. Onze knokkels kussen elkaar. ‘Je ziet er bruin uit, schrijvertje. Ben je net terug van vakantie? vraagt hij.

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Mag je tegen een gevangene zeggen dat het buiten lekker weer is? Het voelt niet goed. ‘Ja, man. We waren twee weken naar Sardinië,’ zeg ik.

Ik kijk naar zijn armen. Hij heeft meer tatoeages dan vingers. Hij ziet dat ik naar zijn armen kijk. ‘Vet, toch? Ik heb ze allemaal zelf gezet. Ze hebben allemaal een betekenis, maar soms vergeet ik ze. Deze heb ik voor mijn moeder gezet. Ze was dol op de muziek van Johnny Cash. Eerst wilde ik zijn gezicht tekenen, maar ik ben niet goed in gezichten. Weet je nog dat ik altijd ruzie met de tekenlerares had?’ vraagt hij.

Ik zou willen dat ik het niet meer wist, maar ik weet het nog. Het was totaal geen belangrijke gebeurtenis in mijn leven, maar ik weet het nog. De tekenlerares zei tegen hem: ‘Dat zijn toch geen ogen?’ En toe zei hij: ‘Het is maar hoe je ernaar kijkt, juf.’

‘Dit is de eerste keer dat je me bezoekt, hè?’ vraagt hij.

‘Sommige familieleden heb ik al tien jaar niet gezien en die hebben geen medewerker van een benzinestation mishandeld.’

‘Ik begrijp het ook wel, maar ik zeg het alleen maar. Ik ben blij dat je er bent. En ik heb een vraag voor je.’

Ik weet de vraag al. Ik voel het.

‘Ik wil dat je een boek over me schrijft. Ik heb echt veel meegemaakt. Daarbuiten, maar ook hierbinnen. Ik wil je alles vertellen. Ik heb verhalen, man.’

‘Dat geloof ik best, maar ik weet het niet. Ik ben dol op verhalen, maar verdienen jouw verhalen het al om opgeschreven te worden? De verhalen lopen niet weg, toch? Begin zelf gewoon met schrijven en misschien kan ik je over een paar jaar helpen.’

‘Maar mijn verhalen zijn goud, vriend.’

‘Als ik nu een boek over je schrijf, voelt het aan als belonen. De enige die momenteel gehoord moet worden, is die man in die rolstoel. Zijn verhaal is goud. Jouw verhaal glimt alleen.’

‘Het is maar hoe je ernaar kijkt, juf!’ lacht hij.

Column
  • Adobe Stock