Deze week meneer D., die wordt verdacht van slechts een achttal feiten.
Zodra de bode de zaak van de 33-jarige meneer D. afroept, stapt er een klein, gezellig dametje op leeftijd de rechtszaal binnen. De mevrouw is de tolk van de Poolse beklaagde, die vanuit bewaring moet komen, en gaat vrolijk gehuld in een geel-zwart pakje en een geblondeerde coupe. Dan stappen meneer D. en zijn haast identieke advocaat de rechtszaal binnen. Beide mannen zijn kalend, en wat er nog aan haargroei over is, is niet veel meer dan een vlassig, peper-en-zoutkleurig donshaarmatje. Verlegen, rood aangelopen en beschroomd gaat meneer D. in het beklaagdenbankje zitten – zijn advocaat neemt aan de tafel ernaast plaats.
Rozenkrans
Dan is het woord aan de officier van justitie, die meteen ter zake komt. Meneer D. staat vandaag terecht omdat hij verdacht wordt van een achttal feiten: belemmering van het werk van politieagenten, bedreiging, verzet bij aanhouding, belediging van een agent in functie, lokaalvredebreuk... en die hele riedel een keer of twee.
De rechter kijkt meneer D. een keer streng aan.
‘Dat is nogal een lijst met feiten, meneer. Ik zie om te beginnen dat u hebt proberen te voorkomen dat uw vriendin aangehouden werd. Waarom dan?’
D. buigt zijn hoofd en begint zachtjes te praten tegen zijn tolk, die zegt: ‘Mijn vriendin had een rozenkrans om haar nek en die trokken ze uit alle macht helemaal stuk. Dat vond ik verschrikkelijk. Sowieso ben ik een man: als iemand sjort aan mijn vriendin, dan kom ik in opstand.’
‘Ja,’ moppert de rechter zuchtend, ‘alleen dat is dus niet wat er aan de hand was: u hebt geprobeerd een arrestatie te beletten.’
D. haalt zijn schouders op en veegt met zijn mouw langs zijn ogen. De rechter praat rustig door en attendeert meneer D. erop dat hij tijdens dat moment, net buiten een vestiging van een Jumbo-supermarkt, ook nog een stoeptegel uit het trottoir gepakt heeft en daarmee de politie bedreigde. Toch vindt hij zelf niet dat dat een echte bedreiging was. Hij wilde alleen de aandacht maar op zichzelf vestigen, in plaats van op zijn vriendin. ‘Ja,’ voegt hij er aantoe, ‘ik was onder invloed van alcohol.’
‘U had fors gedronken. Hoeveel?’
‘Geen idee.’
‘Goed,’ gaat de rechter onverstoord door. ‘Op 17 mei bent u weer de Jumbo ingegaan, terwijl u naar aanleiding van die keer ervoor een winkelverbod had.’
‘Ja, dat kreeg ik denk ik de tiende, dat verbod. Maar toen was ik dronken, dus dat was ik gewoon vergeten.’
Toch lijkt de rechter niet onder de indruk van D.’s argumentatie en zet hij zijn vragenvuur toch nog even door. ‘U hebt, en u hebt dat zelfs nog een tolk laten vertalen, toen u die dag weer met de politie in aanraking kwam, naar hen geroepen dat ze uw kont konden likken, of dat ze uw lul in hun kont konden krijgen. Had u toen ook gedronken?’
‘Ja.’
Ook drie dagen later ging meneer D. terug naar de Jumbo, terwijl het verbod nog altijd van kracht was. Toen hij ook die dag weer tegenover een handjevol agenten stond, heeft hij hard Fuck the police, fuck you! naar ze geroepen. De rechter schudt verbaasd met zijn hoofd.
‘Ik was weer dronken,’ probeert meneer D. beteuterd zijn eigen handelen een beetje te duiden.
‘U heeft een drankprobleem?’
‘Ja. Maar ik wil dat niet.’
‘Hoe komt u daarvan af, dan?’
‘Ik was heel optimistisch. Ik dacht: ik ga die strijd winnen, met het drinken. Maar ik merk steeds weer dat ik elke keer toch weer verlies.’
Klein winkeldiefstalletje
Meneer D. begint nu hard te huilen. Hij heeft het aantoonbaar moeilijk met zijn drankverslaving en probeert uit te leggen dat hij heel erg graag wil veranderen, dat hij hulp wil en dat hij onlangs van een vriend heeft gehoord over een kliniek, waar hij graag door geholpen wil worden.
‘Ach, kijk aan,’ antwoordt de rechter enthousiast.
‘En heeft u al concrete plannen?’
‘Nee. Ik heb alleen de wil.’
Dan besluit de rechter het over een andere boeg te gooien. Hij vraagt D. naar zijn huidige leefomstandigheden.
‘Ik heb geen werk, maar ik help soms een vriend met verhuizingen.’
‘Maar,’ sputtert de rechter tegen, ‘dat is toch lastig en gevaarlijk met alcohol op?’
Weer begint meneer D. hard te huilen. De bode brengt hem een servetje en een glaasje water. Tussen zijn tranen door probeert meneer D. aan de rechter uit te leggen dat hij daarom ook zo graag wil stoppen. Dan is het woord aan D.’s nagenoeg identieke advocaat. Met rode wangen staat de advocaat op en kijkt eens naar zijn cliënt.
‘Meneer de rechter, gisteren stond ik hier ook met meneer D. voor de rechtbank. Een klein winkeldiefstalletje. 4,79 euro voor scheerartikelen, bij de Wibra, zestien dagen gevangenis, want: koud afstraffen. En dan kijk ik naar zijn strafblad: winkeldiefstal, koud afgestraft. Nog eentje: koud afgestraft. Nog één: koud afgestraft.’
Het betoog van de advocaat gaat nog even door.
Wat blijkt? Omdat het te druk was bij de reclassering heeft er nog nooit iemand gepraat met meneer D. , die door zijn drankverslaving steeds weer in de problemen kwam. Na een paar minuten pleiten houdt niet alleen meneer D., maar ook de tolk het niet meer droog.
‘Straf nou eens niet koud af. Er is een hele nare alcoholverslaving. Als meneer de taal machtig was geweest, had geweten van de reclassering en de kliniek, dan was het misschien wel helemaal anders gelopen. Geef deze man toch een kans.’
De rechter knikt. Moppert verwonderd dat D. nog nooit bij de reclassering op het matje is geroepen en geeft hem dan dertig dagen gevangenisstraf, waarvan twintig voorwaardelijk. Die twintig dagen blijven twee jaar staan, waarin hij verplicht langs de reclassering moet. Kan D. eindelijk eens bij die kliniek langs, in plaats van bij de Jumbo.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer