James Worthy

James Worthy: ‘Dat wat veel mensen hebben als ze een kerk binnenlopen, heb ik in ziekenhuizen'

'Ik ben van nature ook een mopperaar, maar in ziekenhuizen mopper ik niet'

James Worthy

In de wachtkamer van het ziekenhuis klinkt gemopper. Ik ben van nature ook een mopperaar, maar in ziekenhuizen mopper ik niet. Ik bewaar mijn weeklagen voor treinstations, vliegvelden en fietspaden.

Dat wat veel mensen hebben als ze een kerk binnenlopen, heb ik in ziekenhuizen. Ik voel rust, respect en er hangen wonderen in de lucht. Baby’s worden er geboren, vrouwen krijgen er een nieuw hart en hier maken mensen in witte kleding komma’s van punten.

Ik kijk op de klok. Naar ziekenhuisklokken kijken is toch anders. Een klok in het park zegt gewoon de tijd. Een klok in het ziekenhuis tikt je langzaam in de richting van de loopplank op een piratenschip. Mensen kruizen vingers als ze op geluk zitten te wachten, ik vind dat de wijzers van ziekenhuisklokken zichzelf ook zouden moeten kunnen kruizen. Het zou altijd kwart voor geluk moeten zijn in een ziekenhuis.

‘Ik had een afspraak om 08.30 uur. Het is nu 09.10 uur,’ moppert de man die naast me zit. Hij draagt een Ajax-trainingspak van twee seizoenen geleden. Toen Ajax nog goed was.

‘De artsen hebben het vast druk, meneer. Ze zitten echt niet te ganzenborden of zo,’ zeg ik. De man staat op en begint met één arm in zijn zij onverstaanbaar te sputteren. Hij lijkt op een theepot uit een sprookje.

‘Bemoei je er niet mee. Ik heb wel wat beters te doen.’

‘Ga dan. Ga dan alstublieft wat beters doen.’

‘Nee, ik blijf hier zitten tot ik een ons weeg. Ik wil weten of ik beter ga worden. Of er een kans bestaat. Misschien ben ik daarom zo kort van lont vandaag. Wachten verergert alle angsten,’ zegt de man. Hij ritst het jasje van zijn trainingspak tot zijn navel open.

‘Het is ook spannend, meneer. Wilt u misschien wat drinken? Alles is gratis hier.’

‘Nee, bedankt. Ik heb moeite met drinken uit karton. Mijn lippen trekken dat gevoel niet. Dat natte randje. Ga jij wel iets drinken?’

‘In ziekenhuizen drink ik altijd warme chocomelk. Dat spul is steevast te zoet en te heet en bij lange niet chocoladerig genoeg, maar toch werkt het troostend.’

‘Weet je wat? Ik kan wel wat troost gebruiken, garçon.’

Met twee bekertjes vol troost loop ik terug naar ons bankje. De man heeft rusteloze benen. Ook hij staat op de loopplank van het piratenschip. Wat ligt er in het water op hem te wachten? Tanden of verkoeling? De dood of een toekomst?

‘Ik heb al zeker veertig jaar geen warme chocolademelk meer gedronken.’

‘Waarom niet?’ vraag ik.

‘Ik vond het iets voor kinderen.’

‘Kinderen vinden alleen de slagroom lekker, meneer. De drank zelf vinden ze ook vaak te heet.’

De dokter staat in de deuropening. Een lange vrouw met tovervingers. ‘Meneer Frederik! Hoe gaat het met u?’

‘Goed. Heel goed, dokter. Ik heb alleen ontzettend veel trek in slagroom.’

Voordat de dokter de deur dichttrekt, kijkt ze nog even de wachtkamer in. In haar ogen zie ik tanden in het water. ‘Gaan we regelen,’ zegt de dokter.

Column
  • Adobe Stock