Premium

Rayen Panday: 'Doodgaan op het podium doet pijn tot in je ziel'

In 1995 begon hij aan zijn atheneum, in 2002 meldde hij zich aan bij een rechtenstudie en in 2008 brak hij door als stand-upcomedian. Sindsdien is Rayen Panday (41) niet meer te stoppen. ‘Van iedere show word ik een betere comedian,’ zegt de Zaandammer aan de vooravond van de première van Karma, alweer zijn zevende avondvullende show.

Rayen Panday

Nieuwe Revu ontmoet Rayen Panday
Waar? In Café de Jaren, in hartje Amsterdam. Iets genuttigd? Dubbele espresso en een spa rood voor de journalist, een frisje voor Panday. Verder nog iets? De nieuwe show van Panday loopt tot medio juli, maar de kaartjes gaan hard. Op zijn website zijn de tickets te bestellen. Wij hebben ’m al gezien en kunnen u verklappen: hij is goed.

Je nieuwe show gaat deze week in première. Hoe verliepen de try-outs?
‘Lekker man. Ik ben tevreden. Voor het eerst in mijn leven heb ik een show gemaakt die voor mij echt als een geheel aanvoelt. Als een compleet verhaal. In mijn eerdere voorstellingen voelde mijn verhalen en anekdotes toch meer als “losse” onderdelen. Die shows hadden wel een kern, dat wel, maar ook heel veel zijstapjes. Die zijstapjes zijn er in Karma nog steeds, maar nu hebben die wel raakvlakken met de rest van mijn show. Ik dwaal minder af.’

Dat klinkt als ontwikkeling. Gaat zoiets vanzelf of heb je hier juist hard aan moeten werken?
‘Ik denk dat ik door mijn podiumervaring – dit is inmiddels mijn zevende show – meer stilsta bij de manier waarop ik mijn shows invul. Van iedere voorstelling word ik een betere comedian. Ik probeer altijd wel weer een paar nieuwe dingen uit. Waar ik tevreden over ben, neem ik mee en die onderdelen ga ik vervolgens weer bijschaven.’

Karma is een show zoals we die inmiddels van jou kennen: een persoonlijk verhaal vol grappige én ontroerende gebeurtenissen, uit je eigen leven gegrepen. Je staat niet bepaald bekend als een maatschappelijk geëngageerd cabaretier, klopt dat?
‘Klopt, daar hou ik ook niet van. Als ik bij andere comedians merk dat zij een hele duidelijke boodschap willen overbrengen, haak ik af. Die behoefte voel ik niet. Ik hoef mijn publiek niet per se iets bij te brengen. Voor mij is het belangrijk dat mensen een leuke en mooie avond hebben gehad.’

‘In mijn nieuwe show zit een stukje over een vechtpartij tussen mijn familieleden op Schiphol. Een vrij gênante situatie, maar wel echt gebeurd’

In Karma deel je, net als in al je andere shows, veel persoonlijke verhalen. Ook over je familie. Hoe is dat voor hen?
‘Mijn ouders hebben daar geen problemen mee. In mijn nieuwe show zit een stukje over een vechtpartij tussen mijn familieleden op Schiphol. Een vrij gênante situatie natuurlijk, maar wel echt gebeurd. Ik heb best lang getwijfeld om dat verhaal te vertellen op het podium. Van mijn vader wist ik: die gaat het prima vinden. Van mijn moeder wist ik dat niet helemaal zeker. Toen ze eenmaal naar de voorstelling kwam, was ik fucking nerveus. Na de show vroeg ik haar meteen of ze het erg vond. “Nee hoor,” zei ze. “Het is toch echt gebeurd?” En toen zei ze: “Maarre, één ding: je zei in het verhaal dat ik een blauwe band in jiujutsu heb. Ik heb een bruine band.” Ik weet nog steeds niet of ik blij of bang moet zijn met die reactie.’

Waar ligt voor jou de grens om op het podium te praten over gevoelige kwesties van jezelf, je vrienden of van je familie?
‘Zolang ik mensen kan raken met een verhaal, praat ik over alles. Juist over die gevoelige kwesties, want daar herkennen mensen zich in. Zolang de intentie maar klopt. Ik ga nooit het podium op met de insteek: laat ik die of die vandaag maar even flink te kakken zetten. Een vriend van mij gaat momenteel door een scheiding heen. Hij heeft twee kinderen, dus dat is verschrikkelijk voor hem. Daar zie ik nu de humor niet van in. Om daar nu grappen over te maken, zou voor mij niet goed voelen. Maar zo’n scheiding is wel een heel menselijk thema, dus over een poosje wil ik zijn verhaal misschien wel gebruiken. Ze zeggen toch altijd: tragedie plus tijd is komedie?’

Dus in je volgende show kunnen we een paar keiharde grappen verwachten over een goede vriend die een helse scheiding achter de rug heeft en zijn kinderen nooit meer mag zien?
‘Haha, misschien wel.’

Hoe pak je dat aan? Zou je zoiets eerst met die bewuste vriend overleggen?
‘Dat denk ik wel, ja. Als hij er dan oké mee is, probeer ik de grappen eerst uit in een klein zaaltje. Om aan te voelen hoe zo’n verhaal landt bij het publiek. Als het daar keihard aanslaat, werk ik het verder uit en zou het zomaar in mijn volgende show kunnen belanden.’ Lachend: ‘En als hij er niet oké mee is, kan ik trouwens altijd nog zijn naam veranderen.’

Een paar jaar terug vertelde je in een interview hoe verrot je ex-vriendin het vond hoe jij in detail over jullie break-up stond te grappen op het podium. Ga je sindsdien voorzichtiger om met dergelijke thema’s?
‘Eigenlijk niet nee. Nogmaals: juist die pijnlijke, menselijke verhalen wil ik vertellen. Over een break-up kan iedereen meepraten. Daarmee kan ik mensen raken, of ze aan het denken zetten. We hebben dat hele ding trouwens goed uitgesproken, mijn ex en ik.’

Angst en onzekerheid zijn terugkerende thema’s in Karma. Kun je dat verklaren?
‘Dat heeft vooral met mijn leeftijd te maken. Ik ben inmiddels veertig en gevoelsmatig op de helft van mijn leven. De laatste tijd stel ik mijzelf vaak de vraag: wat heb ik al gedaan en waar wil ik naartoe? Wil ik de keuzes die ik tot nu toe heb gemaakt doortrekken naar mijn toekomst? Dat zijn lastige vragen voor iedereen, maar misschien nog meer voor een artiest. Ik leid een onzeker bestaan. Ik heb nog geen vriendin en ook geen kinderen. Die onzekerheden en angsten vormen de rode draad van Karma.’

Daarover gesproken: heb je een kinderwens?
‘Ja, maar ik zit wel in dubio. Ik heb een leuk leven, ben dik tevreden. Ik mag mijn werk mijn passie noemen, dat is niet iedereen gegeven. Ik kan reizen en heb mijn ouders en mijn broer nog. En het gaat goed met ze. Elk jaar dat dit zo blijft, prijs ik mijzelf gelukkig. Soms denk ik: op deze manier kan ik ook oud worden. Maar ik kan niet vooruitkijken. Over tien jaar denk ik misschien: waarom ben ik geen gezinnetje begonnen? En dan ben ik eigenlijk al te oud. Ik zal dus binnenkort een knoop moeten doorhakken.’

Krijg je veel vrouwelijke aandacht?
‘Jawel, maar niet zoveel als vroeger. Toen ik net begon met comedy stond ik er ook meer voor open, denk ik. Nu ben ik drukker, heb ik meer behoefte aan rust en vind ik het moeilijker met mensen af te spreken. Ik kan je vertellen: een partner op je veertigste vinden is geen makkelijke opgave. Je leven aanpassen aan een ander is niet zo eenvoudig meer. En als je jong bent, stap je vaak onbezorgd in een relatie. Dat vind ik nu allemaal veel ingewikkelder, man.’

In je nieuwe show praat je ook over Wimie Wilhelm, je vaste regisseuse die vorig jaar plotseling overleed. Welke rol speelde zij in jouw leven?
‘Wimie was als een moeder en beste vriend voor mij. Zo noemde ik haar ook altijd: mijn theatermoeder. Wimie heeft mij van begin af aan wegwijs gemaakt in de theaterwereld. Dat deed ze met heel veel liefde. Haar overlijden heb ik nog steeds niet helemaal verwerkt. Er is een podcast van Wimie, gemaakt door mensen met wie zij heeft samengewerkt. Daar kan ik nog steeds niet naar luisteren. In haar laatste periode heb ik haar niet vaak gezien, dat blijf ik klote vinden. Gelukkig heb ik wel een soort van afscheidsgesprek met haar mogen voeren. Dat was heel fijn.’

Na je vorige show Focus schreef het NRC dat je ‘grappig bent, maar niet erg duidelijk’. De Volkskrant noemde je ‘vermakelijk, maar tegelijkertijd bungelend aan een paar niet héél opwindende haakjes’. Lees jij recensies over je eigen shows?
‘Ja, maar wel met een soort voorzichtigheid. Je hebt er niet altijd wat aan. Ik heb ook het idee dat het publiek met een opener blik naar een voorstelling komt dan een recensent met een kladblokje en een kritische pen. Al snappen die recensenten zo’n voorstelling misschien dan weer beter dan het publiek.’

Vind je zulke recensies moeilijk om te lezen?
‘Niet per se, maar ze komen wel binnen. In mijn shows probeer ik tot de kern van mijn eigen emoties te komen. Ik praat dus over dingen die mij heel erg raken. Dat vind ik het mooiste wat er is, maar dat levert wel een heel persoonlijke show op. Als iemand daar vervolgens iets van vindt, dan voel je je kwetsbaar. Daar moet ik als comedian mee leren omgaan. Dat lukt steeds beter. Toen ik die NRC-recensie las, dat ik niet erg duidelijk ben, dacht ik eerst: hoezo, ik ben toch wel duidelijk? Daarna keek ik mijn show terug en begreep ik de kritiek. Vervolgens probeer ik mijzelf daarop te verbeteren.’

Wat was je eerste aanraking met comedy?
‘Geloof het of niet: dat was Henny Huisman. Ik was een kleuter toen hij op bezoek kwam in Zaandam voor een of ander evenement. Mijn moeder had mijn broer en mij opgegeven voor zijn Moppentrommel, waarbij kids op het podium een mopje mochten vertellen voor een publiek. Besef: ik was pas vier. En Henny was echt huge toen, dus ik was fucking gespannen. Mijn broer vertelde een bestaande mop, maar ik besloot er eentje on the spot te verzinnen. Vraag me niet waarom. Er kwam iets uit over Jantje die moest poepen en een wc-bril die aan z’n reet bleef plakken. Dat was de eerste keer dat ik doodging op een podium. En dat ik iemand “voor de vorm” zag lachen. Verder lachte precies niemand. Dat was traumatisch, haha.’

En toch wilde je nog steeds comedian worden. Bikkel.
‘De fascinatie voor de mop was er toen al. Ik leende altijd moppenboekjes uit mijn lokale bibliotheek. Een grap kunnen bedenken, dat was voor mij iets magisch. Eerst heb je niks, dan ga je iets bedenken, en dan iets grappigs. Bizar!’ Na een korte stilte: ‘Een paar jaar terug kwam ik Henny Huisman trouwens weer tegen.’ Panday schiet in de lach: ‘Ik vertelde hem dit verhaal en het boeide hem geen ene reet!’

Hoe ben je de stand-upcomedy ingerold?
‘Op de middelbare school vertelde een vriend dat Eddie Murhpy naast acteur ook stand-upcomedyshows deed. Dat wilde ik zien. Ik huurde zijn films, Raw en Delirious, en was meteen verkocht. Ik maakte mixtapes op cassettebandjes van mijn favoriete stukjes en luisterde die kapot. In die tijd begon Jörgen Raymann ook met The Comedy Factory, een tv-programma waarin de beste internationale comedians optraden. Daardoor raakte ik definitief besmet met het comedyvirus.’

Op welk moment besloot je: dit wil ik ook doen?
‘Dat heeft nog wel een poosje geduurd. Ik vond comedians geweldig om naar te kijken, maar ik heb heel lang gedacht: ik kan dat niet. Ik had het lef ook niet. Ik was een verlegen jongen. Mijn vrienden aan het lachen krijgen vond ik leuk, maar op een podium staan leek mij doodeng. Pas op de universiteit, waar ik rechten studeerde, zeiden mensen tegen mij: “Hey, jij bent best wel grappig. Waarom ga je niet eens stand-upcomedy proberen?” Twintig jaar na mijn eerste poging bij Henny Huisman dus. Mijn eerste optreden was in Comedy Cafe, in 2008. Vooraf had ik mijn grapjes opgenomen op een voicerecorder en aan vrienden laten horen. Niemand lachen. Jezus, wat was ik nerveus. Zes minuten moest ik volmaken. Ik had mijn tekst zo grondig in mijn hoofd gestampt, zelfs als de tent in de fik was gevlogen tijdens mijn optreden had ik ’m gewoon kunnen uitspelen. Toen ik eenmaal van het podium liep, had ik geen flauw idee hoe het was gegaan. Zo gespannen was ik. Maar ik dacht wel: ik wil wéér. Die adrenaline, die rush. Dat kan ik je niet uitleggen. Dat is een soort drugs.’

‘Doodgaan op het podium doet pijn tot in je ziel. Het is het grootste risico van mijn beroep’

Probeer het toch maar uit te leggen.
‘Het was de eerste keer in mijn leven dat ik een verhaal vertelde en van iedereen de aandacht vasthield. Ik kon mij ei kwijt en voelde mij achteraf begrepen. En ik liet de mensen daarbij nog lachen ook. Voor een verlegen jongen is dat het ultieme gevoel. Alsof ik een nieuwe communicatievorm voor mijzelf had uitgevonden. Zo goed?’

Keurig! Nog even over die rechtenstudie: daar heb je elf jaar over gedaan. En toen werd je alsnog comedian. Beetje zonde van die elf studiejaren, niet?
‘Zo zie ik het niet. Want: ik weet nu dat ik niks met rechten wil doen.’ Panday schiet in de lach. ‘Maar even serieus: door mijn studie weet ik heel goed wat ik niet wil en waar mijn passie wel ligt. Ik weet niet of ik zoveel liefde en energie in comedy zou hebben gestoken als ik niet wist hoe kut het alternatief was geweest. En nog iets: de VU hing altijd mijn onvoldoendes op in de gang. Die schande is nog altijd veel kutter dan doodgaan op een podium.’

Hoe vaak overkomt dat jou, dat ‘doodgaan’ op het podium?
‘Gelukkig niet zo vaak. De echt slechte avonden zijn op één hand te tellen. De allerergste was in New York, een van mijn favoriete plekken op aarde. Ik was uitgenodigd om in Harlem op te treden, jaren geleden. Ik verbleef in Manhattan en pakte de trein naar Harlem, waar een groot gedeelte volledig gentrified en gezellig is. Dit deel van Harlem was dat niet. Dit was old school Harlem. De sfeer was er grimmig. Ik kwam binnen in een getto-buurthuis. Aan de muren hingen posters van Malcolm X. Het was doodstil, er zaten hooguit vier mensen in de zaal. Ik was vroeg, dus ik dacht: het wordt nog wel druk. Toen de show eenmaal begon, zaten er zeven mensen. De MC vertelde grappen van Chris Rock en dat deed hij niet goed. Toen werd ik aangekondigd. Jezus, die shit was pijnlijk, man. Ik kon het niet opbrengen om met overtuiging te spelen. Met mijn ziel onder mijn arm liep ik weer naar buiten. Op straat begon een zwerver ook nog tegen mij aan te schreeuwen. Ik dacht: steek mij maar lekker neer.’

Wat doet zo’n ervaring met jou?
‘Ik ga mezelf vragen stellen. Diepe vragen. Waar ben ik mee bezig? Wat had ik beter moeten doen? Hoe moet ik dit oplossen? Doodgaan op het podium doet pijn tot in je ziel. Het is het grootste risico van mijn beroep. Stand-upcomedy is het makkelijkste beroep ter wereld als iedereen lacht, maar het moeilijke beroep als het stil blijft. Maar die pijn is dit beroep mij wel waard. Dit is mijn passie, dus die slechte avonden neem ik voor lief.’

In New York liep je ook je grote held Dave Chappelle tegen het lijf.
‘Ja, man. Hij kwam spontaan langs bij de Knitting Factory, waar ik die avond als laatste comedian stond geprogrammeerd. Toen hij binnenkwam, was iedereen starstrucked. Ik ook. Wat denk je? Die man is een legend. Ik liep naar zijn kleedkamer en daar zat hij, alleen! Dus ik deed alsof het mijn kleedkamer was. “Do you want a beer?” vroeg hij. Ik drink geen bier, maar die avond wel. We hebben even gepraat, fantastisch. Het is een ontzettend lieve gozer. Hij gaf mij ook advies. Hoe je een try-out altijd als een work-out moet zien. Dat mensen mogen zien dat je zweet. En dat je altijd moet blijven schaven aan je materiaal. Uiteindelijk kwam de organisatie naar mij toe, met de vraag: “Dave wil graag optreden, maar er is nog maar één plek en dat is jouw plek.” Het was dus helemaal geen vraag. Natuurlijk zei ik ja, maar ik vroeg ook wat ze hadden gedaan als ik nee had gezegd? “Dan hadden we jou er natuurlijk uit geknikkerd,” zeiden ze.’

Dave Chappele haalt de laatste jaren vooral de krantenkoppen wegens zijn harde grappen en meningen over transgenders. Hoe kijk jij hiernaar?
‘Hij gaat te lang over dat thema door, vind ik. Het is eigenlijk zonde, want hij is zo goed en zo slim. Dan hoef je niet zo lang op zo’n onderwerp te blijven steken. Het is haast alsof hij zich verveelt als hij het niet doet. Ergens snap ik het ook wel: hij blijft het conflict opzoeken. Dat is een keuze die veel comedians bewust maken. Zelf vind ik hem op zijn best als hij freestyled op een try-out. Uit de losse pols.’

Comedians worden steeds vaker op hun vingers getikt voor hun harde grappen. Voel jij je beperkt in de dingen die je mag zeggen op het podium?
‘Niet zo zeer beperkt, wel meer uitgedaagd. Je komt nu met minder weg dan pakweg tien jaar geleden, merk ik. Met gevoelige thema’s ga ik secuurder om. Je denkt er beter over na. Als ik nu een grap wil maken over een gevoelig onderwerp kan die grap maar beter echt goed zijn.’

Jij hebt waarschijnlijk het meest exotische cv van alle Nederlandse comedians. Je speelde al in New York, Suriname, Zweden, Bangkok, Groot-Brittannië en ga zo maar door. Waar komt die reisdrang vandaan?
‘Optreden in het buitenland vind ik een mooie uitdaging. Een connectie maken met het publiek, ongeacht waar in de wereld je speelt. Dat ben ik steeds leuker gaan vinden. In Estland trad ik ooit op bij min 20 graden. Het was fucking koud, maar ook geweldig. Het publiek was nog relaxter dan in Tiel. Geen publiek is hetzelfde, ook binnen Nederland trouwens. De verschillen per stad zijn enorm. Daarom heb ik hele specifieke plekken waar ik graag speel. Zoals Bergen op Zoom en Zwolle. Daar vinden mensen mij kennelijk heel grappig.’

Omschrijf eens je ideale publiek.
‘Een meegaand publiek is altijd prettig, maar het moet mij ook niet te makkelijk worden gemaakt. Soms voel ik op een avond: dit kan niet meer stuk. Dat is natuurlijk prettig, maar nog veel leuker vind ik het als ik voel dat ik mijn publiek op ieder moment kan kwijtraken. Dan word ik gedwongen om mijzelf volop te focussen. Die spanning, daar ben ik altijd naar op zoek.’

Je bent 41 jaar en staat inmiddels zestien jaar op het podium. Blijf je grappen maken tot aan je pensioen?
‘Zolang ik het gevoel heb dat ik mensen kan raken met mijn shows blijf ik comedian. En zolang mensen mij liever op het podium zien, dan dat ik daar zelf zo graag wil staan. Ik zou het treurig vinden als dat andersom zou zijn.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Showbizz
  • Bob Bronshoff