Deze week meneer R. die zijn buurjongens belaagde met nepvuurwapens.
Het loopt tegen de middag wanneer de deuren van de rechtbank voor de zoveelste keer die dag open zwiepen. De bode roept de rechtszaak om, een 35-jarige meneer R. geeft gehoor aan de oproep. Met een chagrijnig gezicht, waarop zijn wenkbrauwen in een strenge houding zijn geperst, stapt hij de zaal binnen. Terwijl hij in het beklaagdenbankje plaatsneemt, stapt ook zijn vriendin de zaal binnen. Ze gaat op de voorste bank zitten, haar houding verraadt overduidelijk dat ze het er niet mee eens is dat haar vriend ter verantwoording geroepen is. Hoofdschuddend zet ze haar tas naast zich neer en slaat ze haar armen en haar benen over elkaar heen.
Meneer R. zelf is groot, kaal en lijkt er ook flink van te balen dat hij als verdachte is opgeroepen om tekst en uitleg te komen geven. De rechter knikt een keer naar de bode en kijkt dan nog één keer de zaal rond. Ze wijst meneer R. op zijn rechten, maar adviseert hem daarbij wel goed op te letten. R. knikt, maar wel met tegenzin.
Nepvuurwapens
Dan staat de officier van justitie op. Ze schraapt haar keel en steekt van wal. Meneer R. zou op een kwade avond met een nepvuurwapen zijn huis uitgestormd zijn en daarmee zijn buurjongens bedreigd hebben. Daarnaast staat hij terecht omdat hij naast twee nepvuurwapens ook nog eens twee kogelpatronen in zijn bezit zou hebben. Terwijl de officier praat, zit R.’s vrouw heftig nee te schudden. Twee keer breekt ze bijna in, maar weet ze zich in te houden. De derde keer houdt ze het niet meer en gromt wat onverstaanbaars.
‘Goed, meneer R.,’ begint de rechter. ‘U heeft gezegd dat dat allemaal klopt, toch?’
‘Ja,’ moppert R.
‘U hoorde vuurwerk op straat en u werd daar boos van.’
R. knikt, plukt aan zijn kin en vouwt zijn armen weer boos over elkaar heen. ‘Ja. Ik was geïrriteerd, ja. Het was al veel langer bezig.’
‘En dus nam u een gasdrukpistool mee naar buiten.’
‘We wonen in een wijk met veel kinderen, wij hebben zelf een baby, die erg van dat vuurwerk schrok, en ik was gewoon geïrriteerd. Ja, ik weet ook wel dat ik het niet had moeten doen, maar ja.’
De rechter zucht een keer. Ze legt uit dat ze best snapt dat puberjongens met vuurwerk het bloed onder de nagels vandaan kunnen halen.
‘Maar,’ voegt ze daaraan toe, ‘laten we wel wezen: die jongens hadden helemaal geen vuurwerk bij zich.’
‘Ja, mag ik daar nog één ding over zeggen?’ moppert meneer R.
‘Ja?’
‘Nou ja, dat was dus wel héél toevallig, dat ze dat ineens niet meer hadden. Maar goed, ik had dat niet moeten doen, dat is ook zo. Maar, als ik daar nog één ding over mag zeggen: mijn vrouw stond buiten, en de tuin van die jongens grenst aan de onze, en toen stonden ze gewoon te lachen.’
‘Dronken en stoned waren ze!’ voegt de vrouw van meneer R. eraan toe. De rechter kijkt nog eens geïrriteerd haar kant op.
‘Mevrouw, dit is de tweede keer. Ik waarschuw u.’ De vrouw van meneer R. haalt verongelijkt haar schouders op. ‘Nee, oké, oké, ik zeg al niks meer, hoor.’
‘Maar, mag ik daar nog één ding over zeggen?’ onderbreekt R. zijn vrouw, en wendt zich weer tot de rechter.
‘Ja.’
‘Ik hoorde dat die jongens zo geschrokken zouden zijn, dus ik wilde gaan praten, want ja, ik ben ook jong geweest, maar ik heb nooit meer wat van ze gehoord.
De rechter knikt en wil door met haar vraaggesprek. Blijkbaar heeft R. de twee jongens, toen ze geen vuurwerk in hun handen bleken te hebben, hun zakken leeg laten maken en alles voor zich op de grond laten leggen. Weer onderbreekt R. haar. ‘Kijk, ik ben zelf ook jong geweest hè, en ik heb ook wel dingen gedaan en zo, maar het wordt hier nou allemaal wel heel mooi neergezet. Ik bedoel: iemand mag die kinderen ook weleens in bedwang houden. En daarbij: ik was niet de enige die buiten was, hè?’
‘U was wel de enige met een vuurwapen.’
‘Ja oké,’ schokschoudert R. dan toch maar.
Volwassen meneer
Dan is het woord aan de officier, die weinig mededogen lijkt te hebben met meneer R. Ze begint nog maar eens uiteen te zetten dat hij zijn twee buurjongens dwong om hun zakken leeg te maken en de spullen op straat te leggen. Dat er ondertussen elders in de straat vuurwerk afgestoken werd en dat R. daarna ook meteen weg was.
Meneer betreft een volwassen meneer. De jongens waren vijftien. Hij had zich als een volwassene moeten gedragen
‘Daarnaast,’ vult de officier zichzelf aan, ‘meneer betreft een volwassen meneer. De jongens waren vijftien. Hij had zich als een volwassene moeten gedragen. Maar, aan de andere kant: meneer heeft geen strafblad, en dat wil ik ook wel meewegen.’
De officier eist een werkstraf van honderdvijftig uur. De vrouw van meneer R. schudt afkeurend haar hoofd. Bij elke zin die de officier van justitie uitspreekt, gaat ze harder schudden. Af en toe kijkt ze om zich heen om medestanders te zoeken, maar in de publieksbanken proberen de andere toeschouwers het oogcontact te vermijden. ‘Mag ik daar nog één ding over zeggen?’ onderbreekt R. de officier nog maar eens. ‘Kijk, ik heb een fout gemaakt en daar wil ik mijn straf voor, maar iemand moet die kinderen ook gewoon terechtwijzen.’
De rechter haalt een klein beetje van de straf af.
Meneer R. loopt naar buiten met honderdtwintig uur taakstraf, waarvan veertig uur voorwaardelijk. Terwijl meneer R. en zijn vrouw naar buiten lopen, begint ze zachtjes tegen haar man te schelden op het rechtssysteem, de politie en de rechters.
‘Ssst,’ sist R. haar toe. Mopperend schudt ze haar hoofd en stapt de rechtszaal uit.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer