Premium

‘Maar ik ben er nog! Mooi hè?’

Peter Faber (76) is in Nederland wereldberoemd als acteur, maar weinig mensen weten dat hij ook kunstenaar is. Vorig jaar was hij vijf dagen klinisch dood, en sindsdien weet hij dat God niet bestaat.

Peter Faber

Nu houdt hij spreekuur voor jonge criminelen in de gevangenis. ‘De kern is dat ze hun eigenwaarde ontdekken.’

Peter Faber ontvangt Nieuwe Revu in zijn kleurrijke atelier in Amsterdam, de Baarsjes. Want behalve acteur, presentator, coach, welzijnswerker, zanger en performer is de energieke Faber ook kunstenaar. Sinds april dit jaar schildert en tekent hij. ‘Ik zoek een paar mooie kleuren uit en dan ga ik aan de gang. Vind je het mooi? Ik vind het hartstikke leuk om te doen.’

Terwijl Faber zich laat interviewen – ‘als ik te veel ouwehoer, moet je het zeggen’ – is zijn zoon, kunstenaar annex regisseur Jesse, ter plekke bezig met het inrichten van een verkooptentoonstelling. ‘Want mijn vader heeft alle muren vol geschilderd, er kan niets meer bij.’ Peter Faber ziet er verrassend kwiek uit, voor iemand die een openhartoperatie heeft ondergaan. Overhemd, vest, sjaal, hoed, en op de hoed een zwarte zonnebril.

U heeft onlangs een deel van uw nieuwste theatertournee afgezegd, omdat het even niet zo goed met u ging.

‘Jammer! Dat was een hele leuke voorstelling. 75 Hoera! heette het. Ik was net lekker onderweg, toen ik een goede vriend van me belde. “Zwembad. Boerenkool,” zei ik. Die vriend dacht dat ik een grapje maakte. Maar er kwam oprecht geen zinnig woord meer uit. Een half uur later was dat over, maar ik moest toch langs het ziekenhuis, want mensen zeiden tegen mij dat het best weleens een tia geweest kon zijn. Dat is een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in je hersenen, veroorzaakt door een bloedprop. Op zich is een tia nog niet zo heel erg, maar het kan een voorbode zijn voor andere ellende. Dus ik naar de dokter.

Bleek ik een onregelmatige hartslag te hebben en vijf leidingen zaten verstopt. En ik had een nieuwe hartklep nodig. Moest ik een openhartoperatie ondergaan. Ik vroeg aan mijn arts of hij me niet kon dotteren, want daar had ik goede verhalen over gehoord en ik was hartstikke druk. “Ik heb die en die theatertour en straks sta ik in die en die voorstelling en...”’

Een openhartoperatie kwam Peter Faber niet zo goed uit?

‘Nou, ik vroeg of het de dag erop kon. Was er een wachtlijst van twee of drie maanden. Maanden waarin je dus bijna niets kan doen en waarin je op kan gaan zien tegen wat je te wachten staat. Dus ik zei: “Dan ren ik nu wel naar de eerste hulp, want ik word niet goed.” ’ Faber knipoogt. ‘Ja, dan ben je tenminste meteen aan de beurt! Nou ja, niet gedaan natuurlijk. En dan krijg je vreemde gesprekken. Wordt het een kunst- of wordt het een varkensklep. Het is een runderklep geworden. Je hele borstkas wordt opengezaagd. Ik dacht: mij krijgen ze nooit onder narcose. En als ze mij wel onder narcose krijgen, dan kom ik er nooit meer uit. Mede daarom wilde ik geen bezoek, geen familie om me heen. Geen overbezorgde volwassenen. Jesse had ik de regie gegeven. Ik heb vijf kinderen waarvan er vier volwassen zijn, maar het blijven je kinderen. Dus die mochten wel komen.’ Faber blikt opzij. ‘Hé Jesse, niet die tas weggooien hoor, die tekst erop vind ik zo mooi: by painting I can travel light-years.’

Hoe verliep de operatie?

‘Ik vroeg aan mijn arts of ze wel zeker wisten dat ze het konden. Want de mensen die er rondliepen, hadden bij wijze van spreken de leeftijd van mijn jongste zoon. Maar nee, ik hoefde me geen zorgen te maken, dit was hun kunstje, dat konden ze goed, ze deden het zeshonderd keer per jaar. Nou, oké. Ik ben meteen gestopt met roken en drinken. Met roken stop ik om de zeven jaar, maar met drinken... Ik dronk een fles, anderhalve fles wijn per dag. Uit plezier. Maar dat is klaar. Goed, die operatie. Ik ben vijf dagen in een kunstmatige coma gehouden. In principe ben ik vijf dagen klinisch dood geweest. Weet ik ook meteen dat er geen God bestaat. Ik heb geen engelen gezien, geen wit licht, geen mooi strijkorkestje gehoord, niets. Ik vind dat wel prettige kennis. Hierna is het afgelopen. Er is gewoon niets. Helemaal niets, alleen maar opluchting. Klaar met alle zorgen. Eeuwigheid is opluchting.’

Het had weinig gescheeld of Peter Faber was er niet meer geweest?

‘Achteraf besef ik dat het toch wel erg heftig was. Ik ben op mijn fiets naar die operatie toe gegaan. Alsof ik naar mijn atelier ging. Erna bleek dat mijn hart veel tijd nodig had om op te starten.’

Faber lacht. ‘Maar ik ben er nog! Mooi hè?’

En voorlopig kunt u geen ziekenhuis meer zien.

‘Nou... Toen ik er eenmaal uit was, begon ik het ziekenhuis ontzettend te missen! Al die lieve mensen die voor je zorgen, al die warmte om je heen. Fantastisch. Ik ben daar écht héél érg dankbaar voor. Mensen in de zorg, geweldig. Ik miste het zo, dat ik wel zes, zeven, acht keer terug ben geweest. Ging ik een speeldoosje brengen bij de zusters. Of een bos bloemen. Ik had heimwee.’

Heimwee naar het ziekenhuis?

‘Ja, heimwee naar de intensive care. Dat komt ook door mijn jeugd. Mijn ouders waren niet zo warm. Er viel weleens een tik. Of een paar tikken meer. Niks aan. Ik had geen veiligheid om me heen. Wel veel angst en heel veel onrust. Op mijn dertiende liep mijn moeder weg. Ze liet alleen een briefje achter.’

En uw vader?

‘Ook niets aan. Op mijn vijftiende dacht ik: zoek het maar uit, ik ga weg. Ik word wereldreiziger. We woonden in Amsterdam-Noord en bij de NDSM-werf lag een groot schip dat naar Brazilië zou gaan varen. Ik wilde mee als matroos, als koksmaatje. Als wat dan ook. Als ik maar weg kon.’

Maar we zitten nu hier...

‘Ja, want het verhaal is nog niet afgelopen! Toen ik besloten had om weg te gaan, ging ik langs kapper Koning in Tuindorp Oostzaan. Die wist alles. Alle roddels, alles wat achter de voordeuren gebeurde, wie met wie vreemdging, alles. Het was de dorpspomp, die kapperszaak. Als je binnenkwam, stond je meteen stijf van de rook. Ik zeg: “Kapper Koning, doe maar goed kort, want ik ga weg. Ik ga met dat schip mee.” Toen zei kapper Koning: “Hier Peter, dit lijkt me beter.” En hij knipte met zijn kappersschaar een advertentie uit. “Acteurs gevraagd voor openluchtspel, Shakespeares Midzomernachtsdroom.”’

Kapper Koning zag als eerste een acteur in u.

‘Ik dacht dat hij gek geworden was. Op school mocht ik nooit meedoen met toneel. Ja, de boekjes klaarleggen en verder mijn bek houden. Maar ik deed auditie, en wat denk je? Werd ik aangenomen! Daar stond ik dan op mijn vijftiende en vertolkte in plat Amsterdams de rol van Oberon, koning van de bosgeesten.’ Faber lacht heel hard en doet een stukje voor, hoe dat ongeveer geklonken moet hebben. Hij stopt abrupt als Jesse een houten hobbelpaard wil verplaatsen. ‘Jesse, Jesse! Heel lief hoor, goed idee ook van je, maar doe dat toch maar liever niet. Ik wil dat paard kunnen zien.’ En dan weer tegen de verslaggever: ‘Mooi ding, hè? Zo mooi! Ik geniet van dat paard. Het doet me aan mijn vijf kleinkinderen denken. Waar was ik?’

Dankzij kapper Koning kijkt u terug op een fantastische carrière.

‘O, bedankt! Ja, het is misschien ook wel een mooie carrière. Toneelstukken. Films. Pantomime. Theatershows. Het Werktheater. Mijn eerste soloshow heette Maat 45, want ik heb schoenmaat 45. Maar pas na mijn hoofdrol in de film Max Havelaar uit 1976 durfde ik te bekennen dat dit mijn beroep was. Toen was ik 33. Weet je wat leuke films zijn? Schatjes! en Mama Is Boos! Schatjes was wel een ramp om te maken. De regisseur was Ruud van Hemert, die noemden wij Bruut van Hemert. Zelfs Rijk de Gooyer werd er chagrijnig van. Van Hemert heeft er later nog zijn excuses voor aangeboden, dus prima. Over Mama Is Boos! heb ik een leuke anekdote. Waargebeurd.’

Vertel!

‘Door omstandigheden had ik die film nooit gezien. Volgens mij is Jesse toen naar de première gegaan, want ik kon niet.’ Faber, hard: ‘Jesse! Was jij toen bij die première van Mama Is Boos!?’ Jesse, vanuit de gang: ‘Ja! Om de bloemen in ontvangst te nemen!’ Faber knikt. ‘Zie je nou wel. Nou, ik had die film dus niet gezien. Ik woonde in Monnickendam, waar ik op een avond de hond uitliet. Loop ik langs een eengezinswoning, de gordijnen zijn open, kijk ik naar binnen, omdat ik schaterlachen hoor. Ik zie dat de tv aanstaat, een film. Ik weet meteen, dat moet Mama Is Boos! zijn, want ik zie een scène met een vliegtuig boven een moestuin. Dus ik ga door het raam mee zitten kijken. Schiet ik ook in de lach. Dat horen de bewoners, een echtpaar, dat op de bank naar die film zit te kijken. Die draaien zich om, zien mij, draaien weer richting tv, zien mij op de buis. Je had die blikken moeten zien!’ Faber lacht hard. ‘Schitterend! Toen heb ik bij hen de film nog af mogen kijken. Leuk was dat.’

Tegenwoordig woont u weer in Amsterdam.

‘Op IJburg. Als ik uit het raam kijk zie ik Pampus, het IJsselmeer. Heel mooi. Ik zit elke ochtend twaalf minuten op mijn hometrainer, dat moet jij ook doen, want je lijf is je beste vriend. Van je eerste kreet tot je laatste zucht. Daar doe ik alles voor, voor mijn lichaam. Ik doe vijf Tibetaanse oefeningen per dag die ik twaalf keer herhaal. Ik lijk heel druk, maar dan ben ik tussen mijn oefeningen door heel erg rustig. Dan ben ik Boeddha. Rust. Rust. Rust. Helemaal stil ben ik dan. En alles klopt, na die oefeningen voel ik me goed. Je bouwt een soort pantser op tegen wat er gaat gebeuren, gedurende de dag. Voor mijn operatie herhaalde ik mijn oefeningen 21 keer, maar dat gaat niet meer. Of nou ja, het lukt misschien nog wel, maar het lijkt me minder verstandig.’

Over pantsers gesproken, die probeert u te doorbreken.

‘Hè?’

U werkt in de gevangenis...

‘O ja! Mooi werk. Ge-wel-dig om te doen. Ik doe dat met een heel team van fantastische mensen. Minchenu Maduro, Lamyn Belgaroui, Rocky Soekha, Vincent Heeren, Pim Laan en Jesse. We doen het met z’n allen. Het begon iets meer dan tien jaar geleden. Een wijkagent in Amsterdam-Noord sprak mij aan. Wijkagent Zwarts, in volle bepakking. “Zeg Peter, kan ik jou effe spreken?” Nou, ik dacht, er is iets misgegaan. Te hard gereden of zo. Maar hij zegt: “Peter, jij was toch een herrieschopper, toen je 13,14,15 jaar was? Tot je zestiende deugde er toch niet veel van wat je deed?” Klopt. Ik pikte weleens wat. Ik brak weleens in. Zegt hij: “Maar jij hebt een switch gemaakt. Jij bent iets gaan betekenen. BN’er ben je geworden. Kun jij niet eens met die huidige ettertjes gaan praten? Kun jij niet iets voor ze betekenen? Wij hebben met die jongens hier in de buurt alleen maar contact vanuit ons gezag.”’

En toen?

‘Toen ben ik dat gaan doen. Eerst een paar keer meegereden in een politieauto. Rondjes rijden op warme zomeravonden, een praatje maken. Ik werd herkend.’ In plat Amsterdams: ‘“Hé Peter Faber, fader van Ciske de Rat! Ga jij een workshoppie geven?” ’ Faber draait zich om naar zoon Jesse. ‘Haal je die schilderijen voor het raam weg?’ ‘Ja pa, de mensen moeten zien dat hier de actie is.’ ‘Ah, oké.’

En ging u workshops geven?

‘Ik huurde een zaaltje, de Blauwe Zaal in het Zonnehuis, hier in Amsterdam-Noord. Advocaat Tjaard Gimbrère, die een theater heeft in zijn advocatenkantoor in Breda, bijzondere man, gaf me een stichting cadeau, de Peter Faber Stichting. Doel van de stichting: iedereen, ongeacht afkomst of beperking, de switch laten maken van passief naar actief, oftewel van destructieve naar creatieve energie. In de Blauwe Zaal begon ik, één keer in de week, ’s avonds, voor wie maar wilde. Later kwamen er kindervoorstellingen op zondagmiddag. En we maakten een film, Hangen of Leven, regie Jesse Faber, want Jesse kan geweldig filmen. Eberhard van der Laan nam die film in ontvangst, op 10 mei 2010, net voordat hij burgemeester werd. Eberhard heeft mij zeven jaar geleden ook getrouwd, op de Zeedijk, mijn vijfde huwelijk. Fantastische man.’

En dat project...

‘Dat project, de Peter Faber Stichting, is steeds groter geworden. Samen met de politie en het OM geven we nu voorlichting aan groepen 8 van basisscholen. Het EPJO-programma, Educatief Programma Jongeren. Want kinderen zijn de toekomst, dat is de grootste motivatie. En als ze 12 jaar oud zijn, kun je ze nog bereiken. Bovendien, met dat programma werk je aan de voorkant in plaats van aan de achterkant, als er al narigheid is. We leren kinderen wat de gevolgen zijn van verkeerde keuzes. Slechte keuzes, slechte gevolgen. Maar: goeie keuzes, goeie gevolgen.’

En de projecten in de gevangenis?

‘Dat komt door Eberhard. Die zei tegen ons: “We hebben in Amsterdam een Top 600 van jongens die high-impact delicten plegen: overvallen, straatroven, woninginbraken, zware mishandeling. Van die narigheid willen we af. Kun je daar iets mee?” Nou, tot voor kort deden we met de Peter Faber Stichting projecten van drie maanden in de PI in Zaanstad met die jongens, en dan weer een paar maanden niet. Maar we gaan vanaf nu het hele jaar door. Sommigen beschouwen zich écht als helemaal kansloos. “Shit, ik ben voor het leven gebrandmerkt, ik ben een Top 600-gast.” “Zie het als een geuzennaam,” zeg ik dan. Want de kern is dat ze hun eigenwaarde ontdekken. Dat ze iets te geven hebben in plaats van alleen maar te nemen. Hun straf is een wake-upcall, van hun puinhoop kunnen ze een schatmaker maken.’

Hoe ziet zo’n project eruit?

‘Jesse antwoordt ad rem terwijl hij flessen witte wijn in de koelkast zet: ‘Peter Faber houdt op maandagmorgen in de PI inloopspreekuur voor langgestraften!’ Faber lacht. ‘Ja, dat is één aspect. Tijdens dat spreekuur heb ik alles in de aanbieding wat ik zelf in de afgelopen driekwart eeuw gedaan en ontdekt heb. Daarnaast geven we die jongens altijd onvoorwaardelijke aandacht. We maken raps en films met ze. Dat filmen is geweldig. Dan interviewen ze elkaar bijvoorbeeld. “Ja, hallo, we zijn hier in de PI en deze gozer die hier tegenover me zit, zit hier voor de zoveelste keer. Gast, waarom kom jij steeds terug? Jij deugt niet!” Ze zijn keihard tegen elkaar.’

En die jongens van de Top 600 doen allemaal vrolijk mee?

‘Nou, niet allemaal. Sommigen denken: ik probeer het een keertje. Ze zijn in het begin op hun hoede, dan ontspannen ze zich en na een voorzichtig begin gaat iedereen stuiterend van energie terug naar de cel.’

Gaat het weleens mis?

‘Soms staan er weleens twee killers, van die tanks, tegenover elkaar. Maar dan springt ons teamlid Minchenu Maduro ertussen, die heeft een fenomenaal vermogen om die jongens in hun ziel te raken. En het gebeurde ook weleens dat die jongens aan ons vroegen of we iets voor ze mee wilden nemen.’ Faber draait zich om naar Jesse. ‘Wat vroegen ze laatst nou aan jou, Jesse?’ Jesse, vanaf een ladder: ‘Om een stuk hasj. Ik zei: “Hoe groot moet dat dan zijn?” Zei ie: “Nou, niet zo groot hoor, niet veel groter dan mijn hand.” Peter lacht en zegt: ‘Maar inmiddels weten ze allemaal: wij nemen nooit iets mee. Geen vloeitje, geen ballpoint, geen aansteker, niets. Alleen onszelf.’ Jesse tegen zijn vader: ‘Je moet vertellen van de Parade.’

De Parade?

‘Ja, nou... Ik had een van die jongens, een redelijk grote boef die inmiddels vrij was, uitgenodigd om te komen rappen op de Parade, bij mij in de tent. En dan niet van die keiharde raps, maar een lieve rap, die hij over zijn moeder had gemaakt. Die voorstelling was ’s avonds, en ’s middags word ik gebeld door de reclassering. Of ik weet waar die jongen is. Ik zeg: “Ja, die is straks bij mij, op de Parade.” Oké, goed. We staan nog geen vijf minuten op de Parade of er springt een arrestatieteam tevoorschijn. Ik werd tegen de muur gezet en hij kreeg een zak over zijn hoofd. Later vroeg ik aan hem of hij zich door mij verraden voelde. Hij zei: “Nee hoor, ze hebben me alleen maar gepakt omdat ik een pistool in mijn zak had.”’

Bent u nooit bang?

‘Nee. We zijn geen vrienden, maar we voelen ons thuis bij elkaar. En als ze vrij zijn, vinden op de gekste momenten hartelijke ontmoetingen plaats. De jongens die echt uit de crime zijn, dat zijn degenen die mij ervan weten te overtuigen dat ze nooit meer iemand anders pijn willen doen, die worden getraind om als ervaringsdeskundige voor de klas te komen met hun levensverhaal.’ Jesse, tegen de verslaggever: ‘Wat vind jij nou, 250 euro voor die grote schilderijen, dat is toch niet zo heel raar? Peter geeft ze het liefst allemaal weg. Weet je trouwens dat dit oorspronkelijk mijn atelier is? In april begon Peter in een hoekje, want: “Meer dan een postzegel heb ik niet nodig.” En moet je nou eens kijken!

Peter lacht. En kijkt dan de interviewer aan. ‘Zeg, mag ik misschien nog een laatste gezondheidstip geven? Lachen is de allermakkelijkste conditietraining van je emotionele spieren. Het schudt los wat je aan ellende hebt. Daarom moet je veel lachen. Nu het nog kan. Want straks, straks is er dus helemaal niets meer.’ 

NIEUWE REVU ONTMOET PETER FABER

Waar? In hetatelier van Peter Faber en zijn zoon Jesse in De School, Amsterdam, de Baarsjes. Hoelang? Iets langer dan anderhalf uur. Iets genuttigd? Water, hoewel de roem van Nieuwe Revu vooruitgesneld was. ‘Wil je geen bier?’ Het is 11.00 uur in de ochtend.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Interview
  • Taco van der Eb