Ietwat verward maar keurig in pak verschijnt de Nachtburgemeester van Rotterdam op een premièrefeestje in zijn geliefde stad. Jules Deelder komt aangelopen met een dikke toeter vol ‘Hollandse groente’. Zijn vers gedraaide joint brandt nog niet. Jules wil hem achter zijn oor steken, maar realiseert zich dat het misschien niet zo gepast is om op die manier een chique feest in het Oude Luxor Theater binnen te wandelen. ‘Potverdorie, waar laat ik dat kreng nou,’ mompelt de dichter op leeftijd.
Hij heeft geen jas aan, geen tas bij zich en dus ontstaat er een praktisch probleem. In het jasje van zijn pak zitten geen zakken en in zijn broekzak gaat het stickie stuk. Weggooien is zonde en mee naar binnen nemen gaat dus niet. ‘Dan hier maar,’ moppert Deelder met een lang gezicht. Op de rode loper steekt hij zijn blunt in de hens terwijl nette gasten binnendruppelen. ‘Dit is Rotterdam ten voeten uit. Wiet roken op een feestje waar kouwe kak naar binnen schrijdt en het maakt niemand een reet uit.’
Eenmaal binnen bestelt Jules een kop koffie, die hij met trillende handen opdrinkt. Intussen is er even tijd voor een gesprekje. Terwijl we praten, wordt de dichter links en rechts aangetikt, begroet en verwelkomd. Iemand maakt een compliment over zijn pak. ‘Ik heb een periode gehad dat ik alleen maar pakken droeg,’ zegt Deelder. ‘Een pak geeft allure, het zet iemand neer, je telt mee. Maar ik heb ook een tijdje iedere dag skinny jeans gedragen. Ik ben dus niet getrouwd met mijn pakken, ze zijn niet heilig of zo. Maar vandaag vertegenwoordig ik het chique deel van Rotterdam en je hebt vast wel gezien dat er Sparta op mijn das staat. Ik ben al jaren fan, bezoek elke thuiswedstrijd. Tenzij ik zelf moet werken, dat gaat altijd voor.’
De afgelopen maanden toerde de verhalenverteller, komediant, zanger, dichter, drummer, dj en jazzkenner met het programma Swingtanzen Geboten langs de Hollandse theaters. Waar houdt Deelder zich momenteel mee bezig? Hij praat er graag over, hoewel niet alles even verstaanbaar is wat zijn spraakorgaan produceert. Sommige van zijn tanden en kiezen zijn aangetast door rot. Hier en daar mist hij er zelfs eentje. Met de hartelijke groeten van speed. Zijn onverzorgde gebit komt de vorming van woorden en klanken niet ten goede. Wie voorover buigt om wat dichter bij de dichter te kunnen zijn, wordt onmiddellijk teruggekaatst door een muur van belegen mondgeur. Deelder heeft nog niet zoveel gegeten vandaag.
Als de achtergrondmuziek dimt, wordt zijn monoloog helder: ‘Ik schrijf, ik treed op met een band en ik ben dj. Daarnaast zit ik verschrikkelijk in de beeldende kunst. Ik maak driedimensionale dingen. Ruimtelijke objecten. Het is wel figuratief, maar toch ook abstract. Het zijn beesten, bijvoorbeeld vogels, waarvan ik de mechanische kant belicht. Of insecten, zoals een sprinkhaan. Dat maak ik allemaal van weggooiplastic. Ik beeld de technische kant van de natuur uit met gerecycled materiaal. Het zijn geen dode dingen die ik creëer, het zijn bezielde voorwerpen. Er zit leven in, ook in de vervoermiddelen die ik maak. Het klinkt misschien waanzinnig als ik het zo zeg, maar als je het ziet, snap je het. Ik sta af en toe van mezelf te kijken – dat dit allemaal uit mij komt. Ik maak vooraf geen plan wat ik ga maken. De kunst ontstaat terwijl ik bezig ben. Van ieder object kan ik ook absoluut geen tweede maken, elk voorwerp is uniek.’
Ondanks zijn wilde levensstijl en de vele waarschuwingen van zijn omgeving dat hij op deze manier niet oud zou worden, is Jules Deelder tegenwoordig zeventiger. Hij is de bekendste drugsgebruiker van ons land en schuwt dat onderwerp ook niet in zijn proza en in zijn poëzie. Een bekende oneliner van hem is ‘Leven zonder speed is het leven niet’, en ook nu wil de extravagante performer gerust wat vertellen over zijn ongezonde liefhebberij.
‘Ja, ik gebruik nog steeds,’ zegt Deelder terwijl hij zijn hand opent en ons ‘iets’ laat zien. Een envelopje, maar niet bedoeld voor de post. ‘Weet je, ik kan wel zonder, maar ik wíl het niet. Ik vind alles gewoon net iets leuker met een beetje drugs. Kijk, ik ga het mensen niet aanraden of zo, ik maak er geen reclame voor. Ik spreek voor mezelf, het geldt voor mij persoonlijk dat het me goed bevalt om wat te gebruiken. Ik kan er tegen en ik laat het niet uit de hand lopen. Ik kan remmen als het moet. Als ik wil. Natuurlijk weet ik dat andere mensen eraan kapot kunnen gaan. Dat heb ik om me heen ook wel gezien. Je moet wel sterk genoeg in je schoenen staan om het een en ander een beetje in de hand te kunnen houden. Maar dat geldt voor drank ook, daar gaan sommigen ook stuk aan.’
‘Hoe ik me voel op mijn 71ste? Uitstekend. Ik voel me zoals ik eruitzie: jonger dan je dacht. Oudemannenkwaaltjes ken ik niet, ik heb nergens last van. Ik denk dat het drugsgebruik me ook jong heeft gehouden in al die jaren. Of ik ermee doorga als ik straks echt bejaard ben? Ja, ik denk dat het nooit stopt. Kijk, mijn lichaam is er na vijftig jaar gebruiken wel zo’n beetje aan gewend, hè? Als ik er ineens mee kap, schrikken ze zich rot daarbinnen. Ik denk dat ik dan binnen een week dood ben. En dat moeten we niet hebben natuurlijk.’
Dit interview verscheen eerder in de Nieuwe Revu van 27 juli 2016.