'Of ik het anders had moeten doen? Ik dacht het effe lekker niet zeg!'
Columnist Bob Fosko blikt terug op begin jaren 90, waarin hij met de Raggende Manne van ieder concert een titanenstrijd maakte. Het was knallen voor de overwinning.
Dat waren de tijden. Een popconcert was een titanenstrijd. Knallen voor de overwinning. Begin januari 1991 werden De Raggende Manne voor de tweede keer uitgenodigd op Noorderslag in Groningen. Op het grote hoofdpodium als laatste act, diep in de nacht. Knallen met een slok op. Althans, het publiek was al toe aan een slaapje. Om 03.00 uur spelen, daar ligt ook niet echt mijn kracht, maar zo vaak word je niet uitgenodigd op die legendarische staalkaart in het noorden, dus grijp die kans! Veel belangstelling. Radio. Televisie. Grote bekendheid in de media.
Maar in tegenstelling tot wat ik vorige week zondag zag in het Bimhuis, een jazzconcert, was het dertig jaar geleden (!) een woeste gebeurtenis met veel muzikaal tumult. Uitgelaten schreeuwend publiek en een volle grote zaal. Lang geleden, maar een hoogtepunt. Het lijkt wel gisteren. Tijd vliegt. Het schiet voorbij en het is mooi als je er gelukkig van wordt. En dat werden we die nacht. Het betekende de duidelijke doorbraak van De Raggende Manne en een goed jaar voor de Nederlandse popmuziek.
We hadden ons alleen niet gerealiseerd dat de onrust en het grote publiek iedereen het nieuwe jaar op sleeptouw zouden nemen. Theo Slagter ging in het begin van het concert met een snoekduik onderuit door de bijna onvermijdelijke bierdouche. Hij speelde die avond met een verdoofd bovenbeen de sterren van de hemel. Jouw zanger van dienst werd bijna gewurgd door een fanatieke fan die zijn zinnen op mijn gekleurde, artistieke stropdas had gezet. Dat werd bijna een klassieke moordpartij op het podium van De Oosterpoort. Je vraagt er niet om, maar je kunt het ook allemaal níet meemaken. Ik was er bij en zal het nooit vergeten. De volle zaal, het enthousiasme en het belangrijkste: het moment!
Je vergeet het op dat ogenblik maar, het wordt weer vier uur ’s nachts. De pannen leeggelikt, de flessen opgedronken en enveloppen uitgeklopt. Diep in de ochtend lag ik in het winterlicht naast mijn snurkende collega te dromen van de toekomst met een spijker in mijn kop. Het was het begin van een onvergetelijke periode. Die niet te lang heeft geduurd, maar waarin we de vrijheid voluit hebben kunnen vieren en tien geluidsdragers hebben kunnen maken. Of ik dat anders had moeten doen? Ik dacht het effe lekker niet zeg. Maar ik geef toe: je moet er een beetje mazzel mee hebben.