‘In 1998 lag iedereen binnen een minuut, dat was eigenlijk geen uitdaging.’
Je lijkt altijd jezelf te zijn; je doet niet aan haantjesgedrag, wat opvallend is in de wereld waarin je werkt. Moet je daarvoor veel zelfvertrouwen hebben?
‘Dat haantjesgedrag, daar heb ik niks mee. Ik kom uit een heel normaal gezin. Ik was een hele gewone jongen en op school niet de allerbeste. Ik was ook een beetje verlegen, dat duurde ongeveer tot mijn zestiende. Mijn moeder wilde wel meer kinderen, maar die kon ze niet meer krijgen, dus bleef ik enig kind. Ik was vaak bij mijn opa en oma thuis. Mijn opa was bokser, mijn oom trouwens ook, dus wilde ik ook bokser worden. Maar dat mocht niet van mijn moeder... (ondeugend lachend) En nog steeds niet, hoor.’
Je bent opgegroeid in Brabant. Was het ook een matje in de nek, kratje bier onder de kont en met de thaiboksbroek aan in het zwembad springen, zoals in New Kids?
‘New Kids vind ik te gek! Ik kende ze helemaal niet, maar toen begon mijn zoon “kut dit, kut dat” te zeggen. Ik zei: “Praat jij eens even normaal, jongen,” maar toen liet hij me de eerste New Kids-film zien, ik lachte me helemaal kapot. Toevallig stuurden ze me een week later een mailtje en boden ze een rolletje als mezelf aan in New Kids Nitro, dat heb ik meteen gedaan. Geweldig! Ja, ik herken die tijd heel erg terug uit mijn jeugd, en zeker ook dat soort New Kids-achtige jongens.’
Zowel je opa als je oom bokste. Kom je uit een echte vechtsportfamilie?
‘Niet echt. Mijn oom en mijn opa waren niet de allerbeste boksers, en mijn vader wilde dat ikging voetballen. Mijn neefje Maikel Aerts is profvoetballer geweest, hij keepte bij Feyenoord en Willem II. Ik ben op mijn dertiende taekwondo gaan doen omdat dat wel mocht van mijn moeder en omdat mijn vader dat ook had gedaan. Toen woog ik al 75 kilo, ja, ik was een grote jongen. Tijdens de clubkampioenschappen moest ik het tegen een kerel van veertig opnemen. Hij ging neer toen ik hem op zijn lever trapte, waarna ik onterecht werd gediskwalificeerd. Mijn vader was toen zo des duivels, dat hij zei: “We gaan weg en we komen hier nooit meer terug.” Toen ben ik op kickboksen gegaan.’
Toen ik als 14-jarige begon, werd ik total loss geslagen, maar na een maand of drie sloeg ik die dertigers van 100 kilo allemaal in elkaar
Was het liefde op het eerste gezicht met kickboksen?
‘Ik ging als 14-jarige jongen trainen bij Siam Gym. In het begin werd ik total loss geslagen, stond ik daar tegen dertigers van 100 kilo te knokken. Zeker in het begin kwam ik thuis met blauwe ogen, dikke lippen, noem het maar op. Maar ik was heel erg fanatiek en trainde twee of drie keer per dag. Na een maand of drie had ik het spelletje onder de knie en sloeg ik ze allemaal in elkaar.’
Wanneer werd je talent ontdekt?
‘Mijn trainer Mikki Benazzouz zei het na een week al: “Jij wordt wereldkampioen.” Na een week! Dat mag je hem vragen als je hem tegenkomt.’ Peters vrouw Esther komt koffie brengen en mengt zich in het gesprek. Esther: ‘Micky zei altijd tegen mij dat Peter een ongekende drive heeft.’ Peter: ‘In die tijd was het alleen maar trainen, eten en slapen.’
Waar kwam die motivatie vandaan?
‘Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik denk dat het kwam omdat ik vroeger een beetje gepest werd. Ik was nogal verlegen en heel erg populair was ik ook niet bepaald. Voor mijn gevoel is het iets geweest van: ik ga iedereen bewijzen dat ik iemand ga worden in het leven.’ Esther: ‘Hij heeft het nog steeds hoor, die bewijsdrang. Dat moet ik echt even zeggen.’
K-1-legende Ernesto Hoost is iemand waar je regelmatig de wegen en de degens mee hebt gekruist. Waarom blijven jullie elkaar altijd maar tegenkomen?
‘Vroeger waren we een beetje concurrenten, hij en ik vochten regelmatig op dezelfde evenementen. Ik denk dat ik zeven partijen had gedraaid, en toen stond ik in 1988 ineens op mijn zeventiende tegen Ernesto Hoost om de Europese titel te vechten. We stoomden samen op naar de absolute top, met name in Japan zagen we elkaar veel. Ernesto is een goede vriend van me geworden, het is een topgozer. Hij is nog bij de opening van mijn gym geweest. Vroeger probeerden we elkaar de koppen in te slaan, en nu proberen we die koppen boven water te houden en gaan we samen af en toe lekker een wijntje drinken.’
Begin jaren 90 gingen veel Nederlandse kickboksers naar Japan om daar mee te doen met de K-1-grand prix. Opvallend was het niveauverschil tussen de Nederlandse en de andere vechters. Waar kwam het toch door dat Nederlanders haast onverslaanbaar leken?
‘We trainden kei- en keihard, en ons trainingssysteem is gewoon heel goed. Als je mensen in sommige landen zag trainen dan dacht je: pfff, dat schiet echt niet op. Bovendien hadden wij de beste trainers, dat moet je ook niet vergeten. Thom Harinck, Mikki Benazzouz, Jan Plas, noem ze maar op. Tegenwoordig is het wel anders, iedereen kan nu een sportschool beginnen en dat begin je nu te merken aan het niveau in Nederland. Iemand die ooit één wedstrijdje heeft gevochten, begint bij wijze van spreken al een sportschool. Ik denk dat er een keurmerk zou moeten komen voor vechtsportscholen, want het gaat nu alle kanten op. Als ik een paar wedstrijden heb gevoetbald, kan ik toch ook niet zomaar voetbaltrainer worden?’
Wanneer vond jouw Japanse doorbraak plaats?
‘Ik werd gescout na mijn wedstrijd tegen Maurice Smith, in 1992 in Parijs. Die was al acht jaar ongeslagen en ik gaf hem het pak rammel van zijn leven. Chris Dolman benaderde me na die partij en hij vroeg me of ik niet in Japan bij Rings wilde vechten, een voorganger van de K-1. Daar begon eigenlijk mijn avontuur in Japan.’
In 1993 begon de eerste K-1-grand prix, en het werd onmiddellijk een hit in Japan. Hoe beleefde je dat?
‘Ja, dat klopt, de mensen in Japan waren dol op kickboksen. Arena’s vol met wel vijftigduizend mensen. Als je in Amsterdam vocht, zat er een handjevol mensen, maar in Japan werden ze helemaal gek.’ Esther: ‘Vechtsporten leven van oudsher ook veel meer onder de bevolking van Aziatische landen.’ Peter: ‘Dat eerste toernooi was even wennen omdat ik nog niet wist hoe ik met het tijdsverschil moest omgaan. Ik kon ’s nachts helemaal niet slapen, dus tijdens mijn eerste wedstrijd was ik doodmoe en begon ik te laat aan te zetten om de wedstrijd nog te winnen. In de derde ronde begon ik pas goed te draaien, maar dat is de laatste ronde in de K-1. Ik was gewend vijf rondes te boksen, dus verloor ik die eerste K-1-wedstrijd, toevallig ook weer tegen Ernesto. Ik heb er meteen aan gewerkt om het jaar erop verbeteringen aan te brengen: eerder naar Japan gaan om te acclimatiseren, en ik was altijd een slow starter, dus moest ik veel sneller punten gaan maken, want anders verlies je.’
De twee K-1-toernooien daarna, in 1994 en 1995, waren van jou. Je aanpassingen werkten.
‘Van verliezen leer je meer dan van winnen. Ik begon toen ook echt goed te draaien. Het kwam allemaal mooi bij elkaar, want de Japanse tv kwam er ook bij kijken, dus moesten we ook veel commercials doen. Ik heb samen met Ernesto Hoost in allerlei Japanse tv-shows gezeten, het was af en toe krankzinnig wat we meemaakten.’
Hoe voelde het om op te komen in zo’n overvol stadion, waar iedereen komt om jou te zien?
‘Het is een enorme kick om op te komen, en die kick vergeet je nooit meer. Maar vanaf 1996, 1997 werd de K-1 echt heel erg groot, toen zat er gewoon zeventigduizend man in zo’n Tokio Dome. Het was helemaal ontploft, in Japan, maar ook mondiaal. Eerlijk gezegd doe ik het nu nog steeds voor die kick. Ik vind het nog steeds heerlijk om te vechten in de ring, het liefst in Japan.’
Het doet denken aan de oude verhalen uit de Romeinse tijd, van gladiatoren die zo graag nog eenmaal het Colosseum willen betreden om het publiek nog één keer voor hen te horen applaudisseren.
‘Het is gewoon mijn dingetje. Sommige mensen houden van voetballen of parachutespringen, maar ik hou van lekker knokken. Net zoals die wedstrijd die ik eind vorig jaar vocht: dan stap je zo’n ring in en dan voel je die spanning weer. Het is hij of ik. Ik voel totaal geen angst, het is gewoon de adrenalinekick, heerlijk.’
Je grootste K-1-succes was in 1998.
‘Op papier wel, ja.’
Maar ook in minuten, want je won op één avond van drie mannen op knock-out, in een totaaltijd van zes minuten. Dat heeft nooit meer iemand geëvenaard.
‘Volgens mij niet nee, maar ik had ook zo vreselijk hard getraind toen. Het eerste gevecht tegen Sinisa Andrijasevic won ik eenvoudig door een knie op het lichaam te geven, het tweede gevecht was tegen wereldkampioen boksen Mike Bernardo, die sloeg ik knock-out, en in de finale moest ik tegen Andy Hug, die won ik op knock-out door een trap tegen het hoofd. In 1998 lag iedereen binnen een minuut, dat was eigenlijk geen uitdaging.’
Wat beschouw je zelf als je mooiste K-1-toernooi?
‘Dat is voor mij 1995, toen moest ik echt knokken met al die hele goede gasten. Ook weer met Ernesto Hoost, maar toen won ik van hem. Dat toernooi heb ik gewonnen door keihard te vechten.’ Esther: ‘Wat Peter vergeet te zeggen is dat de mannen met wie hij vocht in die tijd allemaal dat toernooi hadden kunnen winnen, ze waren allemaal van een wereldniveau. Dat niveau is er nu niet meer, vind ik. Het is ook leuk voor Peter als hij gelijkwaardige tegenstanders heeft en niet een of ander opgewarmd lijk uit Rusland of zo.’ Peter: ‘Noem ze maar op, de toppers uit de hoogtijdagen van de K-1: Ray Sefo, Ernesto Hoost, Andy Hug, Mighty Mo, Jérôme Le Banner, ga maar door.’
Destijds was het niveau ontzettend hoog en de vechters kwamen uit alle windstreken naar Japan om te knokken. Maar de Japanners zelf konden maar niet van jullie winnen. Hoe kwam dat?
‘Japanners zijn geen natuurlijke zwaargewichten, ze hebben die bouw gewoon niet. Hun zwaargewichten waren nooit echt zwaar, ze haalden met moeite de 90 kilo. Hun lichtgewichten waren en zijn nog steeds wel heel erg goed.’
Ik had soms echt medelijden met die Japanse zwaargewichten. Het leek wel of ze elke Japanner die ook maar een beetje groot was en een beetje kon vechten, gewoon mee lieten doen.
‘Dat deed de organisatie ook, en dat was gewoon stom. Als er een Japanse vechter een keer had gewonnen, dan zetten ze die gelijk tegen mij, en dan sloeg ik ze zwaar knock-out. Ik denk dat er wel drie of vier zijn geweest die daarna nooit meer zijn teruggekomen. Een enkeling kon redelijk meedraaien met de top, maar de meesten werden gewoon voor de leeuwen gegooid.’
In 2006 vocht je in Zuid-Korea tegen de Japanner Hiraku Hori. Je sloeg hem een aantal keer neer en gebaarde zelfs naar de jury dat ze het gevecht moesten stoppen, maar de scheids liet gewoon doorgaan en toen gaf je hem een vernietigende trap op het hoofd. Ik dacht dat hij dood was, zo zwaar ging hij neer. Hij werd met een brancard de ring uitgetild. Lieten de scheidsrechters het niet te lang doorgaan?
‘Ja, die Hori is ook nooit meer teruggekomen. Het was soms inderdaad op het randje, maar ja, ik kan de wedstrijd zelf niet stoppen. Mijn gevecht tegen Gary Goodridge was zo’n partij. Die heb ik gewoon te veel en te hard geslagen omdat ze de wedstrijd maar niet stopten, dat was gewoon echt niet goed.’
Zijn er ook minder goede herinneringen aan de Japanse tijd?
‘Ik heb weleens gevochten terwijl ik ziek was, volgens mij tegen Mike Bernardo. In de eerste ronde sloeg ik hem wel neer, maar ik had een darminfectie en ik had zonder het te weten ook nog de ziekte van Pfeiffer. Man, ik moest om de haverklap overgeven, ik had diarree, maar ik ben toch de ring in gestapt. Toen ben ik in de tweede ronde telkens zwaar neergeslagen door Bernardo, maar ik stond toch vijf keer op. Eigenlijk had mijn trainer de wedstrijd moeten stoppen.’ Esther: ‘Je trainer hoort je te beschermen.’ Peter: ‘Ik zou nu als trainer zo’n wedstrijd zeker stoppen.’
Was er dan niemand die je ervan kon weerhouden om de ring in te stappen?
‘Nee, ik wilde met iedereen vechten, en het mooiste was dat iedereen bang voor me was. Soms won er weleens eentje van me, maar ze kwamen er nooit ongeschonden vanaf.’ Esther: ‘Ik vroeg weleens aan Japanners wat ze dachten als ze Peter zagen. Dan werden hun ogen groot en zeiden ze: “Hij is een monster!”’ Peter: ‘Ze wisten gewoon dat als je tegen mij moest vechten, ik niet bang was en dat je pijn ging lijden.’
Het kickboksen is nu mainstream geworden in ons land, maar in de hoogtijdagen van de K-1 waren jullie supersterren in Japan, maar hier totaal onbekend. Hoe raar was dat?
‘We waren bekend over de hele wereld, behalve in Nederland. Het was een beetje vreemd, maar ik vond het eigenlijk ook wel lekker, hoor. Toen ik in Borne ging wonen, dachten de mensen daar dat de huizen minder waard zouden worden als er een kickbokser kwam wonen. Later wilden ze me niet meer weg hebben.’
Op een gegeven moment leek het wel alsof de K-1 een computerspelletje was, zo leek het ook opgebouwd. Er kwamen ook eigenaardige types om de hoek kijken die niet per se konden vechten, zoals Choi Hong-man, een reus van 2,18 meter.
‘Het ging op een gegeven moment financieel niet zo goed meer met de K-1, en toen maakten ze er een beetje een freakshow van om kijkers te trekken. Toen kwamen er mensen als Akebono en Bob Sapp om de hoek kijken.’
Over Bob Sapp gesproken: Ernesto Hoost vocht in 2006 zijn afscheidsgevecht tegen zijn aartsrivaal in de Amsterdam Arena, en toen is Sapp door de achterdeur het stadion uit gevlucht. Jij was toen de commentator en je zat strak in het pak klaar om de wedstrijd te verslaan. Toen heb je de dag gered door Sem Schilts broek aan te trekken en als vervanger ongetraind met Ernesto de ring in te stappen.
‘Ja, ik zei tegen Ernesto: “Kom, ik ga wel de ring met je in.” Hij wilde dat eigenlijk niet van me vragen om onvoorbereid met hem te vechten, maar ik zei: “We draaien gewoon een lekker partijtje.”’
Iemand die ooit één wedstrijdje heeft gevochten, kan al een sportschool beginnen. Ik denk dat er een keurmerk moet komen, want het gaat nu alle kanten op
Die zeldzame fighting spirit en de bereidheid om altijd te vechten, is dat niet af en toe gevaarlijk? Komt er niet een tijd dat je ook aan je eigen welzijn moet denken?
‘Ja, natuurlijk. Mijn hand is kapot, mijn knie is kapot, noem de blessures die ik heb maar op. Maar topsport is sowieso niet gezond voor een mens. Ik vecht al vanaf mijn zeventiende met de wereldtop mee, dat is bijna 33 jaar. Dan krijg je kwaaltjes door slijtage.’
Er zijn veel vechters die bang zijn dat ze op latere leeftijd cognitieve problemen krijgen. Denk jij daar ook weleens aan?
Esther: ‘Dat horen we heel vaak, maar die problemen krijg je op een gegeven moment toch wel. Weet je wat het is: als je iets doet wat je heel leuk vindt, dan stop je daar niet zomaar mee. Ik snap heus wel dat als je alleen nog maar knock-out gaat en blijft verliezen, je gewoon moet kappen.’ Peter: ‘Wat loopt iedereen toch te zeuren? Die gozer tegen wie ik laatst vocht, zou me nooit kunnen raken. Het is dat ik mijn biceps scheurde, maar nog won ik met gemak. Esther: ‘In een fabriek werken met giftige stoffen is ook slecht voor je. Peter wordt dit jaar vijftig en natuurlijk heeft hij nu wat kwaaltjes, maar hij is verder prima in orde. Kijk, ik let echt wel goed op, hoor. Hij wordt een beetje slordig met praten, maar mijn zus is logopediste en die helpt daar dan weer mee.’ Peter: ‘Ik ben een beetje lui, zegt ze.’ Esther: ‘Je moet je lippen beter bewegen.’
Sinds de millenniumwissel stond je regelmatig in de halve finale, maar die vierde wereldtitel kwam maar niet. Hoe kwam dat?
‘Ik werd best wel tegengewerkt. Ze wilden gewoon niet dat ik won. Het was bij meerdere mensen zo hoor, maar bij mij was het wel heel erg.’
Waar kwam dat dan door?
‘Ze hadden een beetje angst voor mij. Ik kreeg dan meteen alleen maar de zwaarste tegenstanders, een heel toernooi lang, terwijl anderen het een stuk makkelijker hadden en zo fluitend in de finale kwamen. Het liefst een Japanner, natuurlijk.’
Heeft Japan nog steeds zo’n aantrekkingskracht op je?
‘Ja, ik ben bezig om een sportschool in Japan op te zetten. We zijn op zoek naar een goede locatie en ik ben Japans aan het leren. We zijn ook met een Chinese partij aan het praten om met K-1-veteranen een nieuwe organisatie op te richten.’
Dus we gaan oude tijden herleven met de veteranen, die de weg vrijmaken voor een nieuwe generatie?
‘Er zijn allerlei dingen aan het gebeuren, ja. Ik zal ook wat jongens gaan managen de komende tijd. We zullen op en neer gaan naar Japan, maar Nederland blijft de thuisbasis.’
Jullie beide kinderen kickboksen ook professioneel. Hoe gaat het daarmee?
‘Mijn zoon en mijn dochter doen wedstrijden, ze gaan allebei binnenkort in Japan vechten.’ Esther: ‘Peter vindt kickboksen het leukste wat er is, en het is ook zo mooi om te zien dat de kinderen er ook zoveel plezier in hebben. Dat is toch het belangrijkste in het leven?’
Worden ze kampioenen, net als paps?
‘Ze hebben het talent en ze zijn net zo gemotiveerd als ik, dus alles kan. Ze hebben beiden net een havodiploma op zak, dus het begint nu echt een beetje voor de kinderen. Via mijn netwerk kunnen ze nu wedstrijden in Japan vechten. Het kickboksen is echt ons dingetje.’
NIEUWE REVU ONTMOET PETER AERTS
Waar? Uw verslaggever werd warm ontvangen door Peter en zijn lieve vrouw Esther in hun splinternieuwe sportschool Gym Okinawa, ook wel bekend als Fight Institute Peter Aerts, te Enschede. Nog iets genuttigd? Peter en ik delen de liefde voor belachelijk sterke koffie, dat door Esther wordt bereid. Verder nog iets? Zo spaarzaam als Peter spreekt, zo is zijn vrouw Esther niet op haar mondje gevallen. Ze heeft bovendien een fotografisch geheugen wat betreft de geschiedenis van haar man Peter. Ze maken elkaars zinnen af en vullen elkaar aan. Ondertussen geef ik mijn ogen de kost aan het culturele erfgoed waar de school rijkelijk mee is gedecoreerd: de vele trofeeën en K-1-belts.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Willem van Walderveen, HH