De woningnood is hoog en mijn geliefde Rotterdam is voor het eerst sinds jaren weer in trek bij kopers en huurders. Ontwikkelaars komen en masse met plannen voor woontorens op de proppen. Erecties van het grootkapitaal. Wat mij betreft een verrijking voor de havenstedelijke skyline en bovendien is iedere woning in de Rotterdamse lucht er één minder in het Groene Hart.
Maar het dreunen der heipalen doet niet ieder Rotterdams hart sneller slaan. Dat van Bram Peper bijvoorbeeld. De royaal declarerende voormalig burgervader was de afgelopen jaren voor en achter de schermen fel tegen de komst van de toekomstig hoogste woontoren van Nederland, de Zalmhaven. Deze ‘megalomane’ flat zou namelijk helegaar niet passen in het oh zo pittoreske Scheepvaartkwartier.
Hartstikke nobel, de schoonheid van een stadsgezicht beschermen, maar waar het hem natuurlijk eigenlijk om te doen was, is dat de Zalmhaven in z’n uitzicht komt te staan. Bram woont zelf namelijk in een van de overburen, de Hoge Heren, een appartementencomplex met twee torens van elk 102 meter, in 2000 gebouwd in het uitzicht van anderen.
Die hoogtevrees, het zal wel angst voor de toekomst, het onbekende, zijn. Bange mensen houden de dingen liever zoals ze zijn. Of nog erger: ze gingen het liefst terug in de tijd. En daar zakt m’n broek echt van af. Rotterdammers die zeggen dat vroeger alles beter was. Wanneer vroeger dan? De jaren 90? Dat je zo vanuit het oude Centraal Station linea recta een no-go-area in liep? Eén stap te veel naar rechts en je trapte in de Aids-naald van een van dominee Vissers Perron Nul-junks.
De jaren 70 en 80 misschien? Toen ieder weldenkend mens dat zich met hangen en wurgen een rijtjeshuis of twee-onder-een-kapwoning in een van de vele troosteloze nieuwbouwwijken in de randgemeenten kon veroorloven de stad ontvluchtte? Waardoor er op Zuid en in West in no time louter nog white trash uitkeringstrekkers en analfabete gastarbeiders woonden? De jaren 50 en 60, de tijd van de wederopbouw, toen men met minimale financiële middelen probeerde om van het wasteland dat het centrum was weer iets leefbaars te maken?
Of moet ik dat ‘vroeger’ van de vroeger-was-alles-beter-zeggers voor 14 mei 1940 13.30 uur plaatsen? Toen de kern nog fier overeind stond, vol krakkemikkige huizen zonder riolering? Werd je ’s nachts driehoog-achter wakker omdat je moest kakken, kon je in je pyjama de trappen af, de achtertuin in waar het schijthuis stond. ’s Winters lekker bij min 5 met je blote hol in de poeplucht van je buren zitten.
‘Vroeger was alles beter.’ Ja, in Teheran misschien, maar niet in Rotterdam, hoor. Rot toch een flink eind op. Maar uiteindelijk – en dat vind ik dan wel weer lachen – draait de zeikende Rotterdammer altijd bij. Altijd. Zo was de Markthal eerst een verschrikkelijk lelijk, nutteloos kutding. Tot ie er eenmaal stond. Toen was het opeens van ‘Oeh!’ en ‘Aah!’ en ‘Wat mooi! Check die groenten en dat fruit op het plafond!’
Zo zal het ook bij Brammetje Peper gaan. Want ondanks zijn geweeklaag komt de Zalmhaven er gewoon. En als die toren er dan eindelijk staat, zal hij iedereen die bij hem op visite komt trots als een aap met zeven lullen meetronen naar het raam en zeggen: ‘Kijk eens waar ik op uitkijk! Prachtig, niet? En het is de hoogste van Nederland, hè!’