Onze man in Ede, waar op de Ginkelse Heide de oorlog wordt herdacht

In tijden van dreigende kernoorlogen is het soms goed om stil te staan bij de oorlogen van weleer. Overal op de wereld g...

In tijden van dreigende kernoorlogen is het soms goed om stil te staan bij de oorlogen van weleer. Overal op de wereld gebeurt dat, en ook Nederland heeft natuurlijk zijn portie dood en verderf gehad. Op de Ginkelse Heide in Ede wordt jaarlijks een parachute-evenement georganiseerd om de Tweede Wereldoorlog te herdenken. Onze man keek mee.

Fotografie Clemens Rikken

Het nadeel van buitenevenementen in Nederland is dat ze, ongeacht wanneer je ze organiseert, ongeveer 60 procent kans lopen om in het water te vallen. Letterlijk. Een zondvloed op de Bossche Bijbeldag, stortregen tijdens de Ballonnenfiësta in Barneveld, of een knallende regenbui op de autodakjes van de autopimpers in Arkel; het kan niet op in deze rubriek.

Ook vandaag is het weer prijs, als ik het terrein van de herdenkingsfestiviteiten in Ede betreed. Militairen en bezoekers staan samen op een kluitje te schuilen voor de regen, onder witte partytentjes of onder spaarzame afdakjes. Een enkeling laat zich niet kisten door de regen, maar de meesten begeven zich niet in het open veld. Vanochtend, wordt me een beetje beteuterd verteld, is de eerste parachutelanding niet doorgegaan. Vanwege het weer, maar voor vanmiddag hebben ze goede hoop.

In de verte blaast de militaire kapel op een overdekt podium de longen uit zijn lijf op de filmmuziek van Star Wars, voor het podium hebben zich een stuk of tien toeschouwers zich verzameld waaronder een huilend jongetje met een militairenpet op. Via een microfoon vertelt een legerofficier met een koddige doorzichtige damesparaplu in zijn hand dat het naar het schijnt snel wat droger zal worden. Hij roept om dat er ook een interactieve perfor- Lifestyle mance van vuilnismannen komt, elders op de heide. Om hem heen wordt voorzichtig geknikt. De kapel zet Star Wars nog maar eens in.

Sjekkels

Als ik verder het terrein op loop, stuit ik op een kraampje waar twee enthousiaste mannen in historische legeruniforms achter een tafel met historische bommen en bommenonderdelen staan. Even kijk ik van de ijzerwaren op tafel naar Jan en Jaap, de mannen erachter.

Wat zijn dat?

‘Dat zijn sjekkels, waar de bommen dan in komen te hangen,’ legt hij trots uit. ‘En deze,’ gaat hij verder, terwijl hij een ander onderdeel aanwijst, ‘daarzo, daar komen díe dan weer in te hangen.’

Oké, helder. En dat verkopen jullie?

‘Nee joh, welnee! Dat hebben we gewoon een beetje neergelegd om onze stichting te promoten.’

Oh?

‘Ja,’ antwoordt Jaap. ‘Wij hebben een stichting die op zoek gaat naar vermiste piloten uit de Tweede Wereldoorlog. Die zoeken we dan, en dan vinden we soms ook onderdelen.’

Jullie doen onderzoek naar vermiste piloten uit de Tweede Wereldoorlog? Maar, ik wil niet lullig zijn hoor, maar denken jullie niet dat die ehh… ‘Ja, die zijn al dood.’

Ja, oké. Maar waarom zoeken jullie die dan nog steeds?

‘Nou ja, er staan in Nederland nog steeds ruim duizend bemanningsleden als vermist geregistreerd. Die zitten hier ergens in de grond, of onder water.’

‘Onder water ook, ja,’ vult Jan hem aan. ‘IJsselmeer, Markermeer, dat werk. We vonden een paar jaar terug een bommenwerper, met een parachute er nog in. Hebben we dus helemaal opgespoord wie daar op die vlucht gezeten moet hebben, waarna we de familie hebben kunnen verwittigen. Een van zijn zoons had nog een foto van hem met zijn vader, hij was toen 3 jaar. Woonde in Ierland, maar hij kwam toch over, hoor. Het leeft écht nog voor veel mensen.’

Wat mooi eigenlijk.

‘Ja, nou, laat de overheid het maar niet horen hoor, dat je het mooi vindt.’

Hoezo?

‘Nou ja, die zijn er niet blij mee, natuurlijk. We gaan ook graven en dat hebben ze liever niet,’ moppert Jan.

‘Ja,’ vult zijn kameraad hem een beetje chagrijnig aan. ‘Ja, maar als we wat vinden, staan ze vooraan om de complimenten in ontvangst te nemen.’

Ik merk bij jullie een ambivalente houding jegens de overheid.

‘Oh, ja, zeker. Zij willen gewoon dat we dat allemaal met rust laten. Maar wij willen alleen maar die families helpen. Snap je?’ Nee, precies. Dat snap ik.

Het gesprek valt stil. Ik kijk nog eens de kraam rond. Jan pakt een houdertje van een vliegtuigbom op en legt het weer terug. Dan wijst Jaap naar een stapeltje dozen met modelbouwvliegtuigjes. ‘Ja, en we verkopen natuurlijk ook modelvliegtuigjes,’ mompelt hij, om de stilte te doorbreken.

Geen held

Iets verderop staat Olaf, een wat sullige man in een historisch uniform, voor een al even oude legerjeep. Om hem heen staat een aantal tienermeisjes met rode wangen te luisteren naar wat hij staat uit te leggen. Als ik binnen gehoorsafstand ben, vang ik een glimp van zijn verhaal op. ‘Maar als je dan van een afstandje dat silhouet ziet, van die Duitsers, en van die tanks…’ Even laat Olaf een theatrale stilte vallen. ‘Ja, dan zijn het misschien wel losse f lodders, maar dat is dan toch wel echt freaky, hoor. En als je dan weet hoe die echte soldaten het gehad moeten hebben, dat kan ik me niet voorstellen.’ De meisjes knikken beleefd en lopen dan weer door. Ik acht mijn kans schoon en spreek Olaf aan.

Want ehh, jullie hebben dat nagespeeld?

‘Ja, ja, in de Peel. Maar dan ook echt, met twee tanks erbij en zo. Dat is toch wel vrij echt, hoor.’

Ah ja, en jij bent acteur?

‘Nee, dit is voor mij echt hobby. Ja, die auto daar, die is dan wel van mij, maar ik zeg altijd maar zo: je bent een onbetaalde acteur. Het enige verschil met een echte acteur is dat wij wel weten wat we doen. En wij gaan ’s avonds niet gewoon lekker in een warme trailer zitten, snap je?’

En jullie hebben vandaag ook echt een slag gedaan?

‘Nee, nee, ik sta hier gewoon nu met mijn wagen.’

Oh ja. En de echte militairen, die kijken niet op jullie neer omdat ze jullie toch een beetje nep vinden?

‘Ja, die zul je ongetwijfeld hebben. Maar wij kennen heel veel veteranen. Het belangrijkste is dat je het goed doet. Als je wilt zuipen of je wilt je misdragen, dan moet je uniform uit.’

Oké, staat genoteerd.

‘Heel veel mensen beseffen nou wel dat wij het gewoon gaan overnemen.’

Wat?

‘Het herdenken,’ antwoordt Olaf met een ernstig gezicht. ‘En het uitbeelden. De dochter van generaal Patton heeft ons ook ooit eens toegesproken in de Ardennen, en die heeft ook gezegd dat de veteranen sterven, en dat wij het over moeten nemen.’

Jullie zijn dus eigenlijk de nieuwe veteranen.

‘Ja, nee, niet de veteranen dus. Degenen die het levend houden. Zij heeft ook een convenant opgesteld waar je aan moet voldoen. Je beeldt een soldaat uit, gedraag je dan ook zo.’

Dus een lsd-tripje zit er niet meer in tegenwoordig?

‘Nee, dat denk ik niet. Er is een verschil tussen militairtje spelen en re-anactment. Militairtje spelen is gewoon zo van “pief paf paf poef” en dan ga je aan het zuipen. Re-enactment is gewoon serieus.’

Maar, een echte militair zit toch ook de helft van de tijd te zuipen?

‘Ja, dat klopt, maar dat zijn echte soldaten, die ook echt omkomen. Die mensen, die die dingen hebben meegemaakt, ja natuurlijk, die moeten stoom afblazen. Maar wij zijn geen echte soldaten, wij moeten ons gedragen.’

Dus eigenlijk, als ik het goed begrijp, maken jullie de geschiedenis mooier dan dat ie was?

‘Nou ja, mooier, dat weet ik niet. We willen alles laten zien. Ook de ellende. Ook wel dat je ziet dat een soldaat iemand afschiet. En het publiek vindt dat leuk, als ze dat zien. Maar dat is niet leuk! Maar ja, vertel het ze maar. Op een school riep een jongetje dat ik zijn leraar dood moest schieten. Nou, die heb ik dus eens even f link de waarheid verteld. Daar schrok ie wel van.’

Aha.

‘Ik ben geen soldaat. Ik heb geen oorlog meegemaakt. Het probleem met uitbeelden is dat het altijd softer is. Ze zouden het niet accepteren als ik mijn jas opentrek, net doe of ik geraakt word, en een paar koeiendarmen eruit zou laten vliegen. Dat zou reëel zijn, maar daar kom je niet mee weg. Ik weet écht niet hoe het is. Het dichtste bij kwam een gewapende overval waarvan ik getuige was.’

En?

‘Nou ja, ik ben aan de kant gaan staan om de mensen te waarschuwen. En dat vond ik al heel wat. Ik ben geen held.’

En als je thuiskomt na een dagje oorlog trek je een blikje pils open en zet je Studio Sport aan.

‘Ja, ja, eigenlijk wel.’

Broodjes worst

Terwijl ik verder over de heide sjok, wordt het inderdaad wat droger. De kapel zet het lied van Darth Vader nog maar eens in, en ergens verderop loopt een militair met drie plastic bekers bier.

Langzaam maar zeker verandert het waterballet in een festivalterrein. Overal wordt merchandise verkocht, van hoedjes, tot petjes, miniatuurvliegtuigjes en spelden. Of volledige historische uniformen. Af en toe wordt er omhoog gekeken, of de vliegtuigen met parachutisten al komen, maar de meeste mensen zijn daar eigenlijk helemaal niet mee bezig. De consensus van de middag lijkt toch vooral te zijn ‘dat ze vanzelf wel naar beneden komen als ze naar beneden komen’.

Voor de kinderen is er een klimwandje opgezet.

Het ruikt naar broodjes worst. De kransen, die gisteren opgehangen zijn door een hele oude oud-militair, zijn behoorlijk verregend. De kapel zet nog maar eens in, voor een handjevol publiek, en iets verderop worden een paar kindjes geschminkt.