Het beklaagdenbankje: 'Ik wilde een psychose bij hem opwekken'

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: meneer K., die tot tweemaal toe de auto van zijn broer molesteerde.

Illustratie Jeroen de Leijer

Meneer K. is halverwege de 50, maar dat heeft hem er niet van weerhouden zijn kraag opstandig rechtop te zetten en net een likje gel te veel in zijn haar te smeren. K. wordt ervan verdacht dat hij tot tweemaal toe de auto van zijn broer heeft gemolesteerd. Eén keer met een pikhouweel en één keer door ertegenaan te schoppen. De rechter heeft er geen zin in. In zijn ogen lijkt haast zichtbaar dat hij zijn dagen piepend en krakend aftelt tot aan zijn pensioen. Hij praat zacht, murmelend haast. Hij kijkt verveeld naar zijn collega’s en de man voor hem.

Meneer K. zit in het beklaagdenbankje alsof hij zonder enige vorm van twijfel het gelijk aan zijn zijde heeft. Alsof hij het de rechter en de officier van justitie eindelijk eens even komt uitleggen hoe het zit en dat ze allemaal niet zo moeten janken met zijn allen.

Een klauwhamer et cetera

‘Goed. U zou dus in april de auto van uw broer vernield hebben met een pikhouweel?’ begint de rechter, nu al vermoeid. En als ik het goed begrijp geeft u dat zelf ook toe, dat dat gebeurd is?’

‘Ja.’

‘En u zegt: het is niet goed te praten, maar het gebeurde uit machteloosheid. U zegt dat uw broer psychische hulp nodig heeft, en dat dat maar niet gebeurt. Dat hij in het verleden een psychose gehad heeft. En u wilde die eigenlijk opwekken? Vat ik het zo goed samen?’

‘Ja, nou ja, we kregen gewoon herhaaldelijke doodsbedreigingen van hem. Op allerlei manieren. Met een klauwhamer, et cetera. En ook van die uitspraken dat ie z’n eigen op zou hangen, want dan kon ie d’r niet voor gaan zitten als ie mij d’n schedel in had geslagen. En dat keer op keer. En niemand die hielp. Politie, gemeenschappelijk werk, niemand. Op een gegeven moment was ik 10 kilo afgevallen, aan het einde van mijn Latijn. En toen heb ik hem daar op attent proberen te maken. Hij had nergens op gereageerd. De bedreigingen gingen gewoon door, maar zijn huis kwam ie niet uit als ik bij hem langsging. Dus ik heb een pikhouweel gevat, ik dacht: dan zal ie wel naar buiten komen, hè? Hij rijdt zwarte taxi, dus als ze aan z’n auto komen, dan komt ie wel tevoorschijn, dacht ik. Maar dat deed ie niet. En dan werd ik weer opgelaaien door de politie en was ik weer de boeman. Maar dit was allemaal op 27 april, niet op 24 april, zoals in het dossier staat.’

De rechter kijkt verveeld terug. De tirade van meneer K. lijkt niet te onderbreken, maar echt moeite doet hij er ook niet voor.

‘Ik doe de twee delicten in omgekeerde volgorde, meneer,’ zucht de rechter gedesinteresseerd.

‘Dit voorval is op 27 april, Koningsdag vorig jaar. Ik zie dat rapport, 160 pagina’s of zo, maar ze hebben het allemaal niet gelezen, hoor. Dat wou ik toch ook effe gezegd hebben. D’r is nog veel meer mis in dat dossier.’

De rechter haalt zijn schouders op. ‘Dat het Koningsdag was, was mij in elk geval wel duidelijk,’ mompelt hij.

‘Nou, dan hedde ’t in elk geval gelezen.’

‘Oké. En die andere keer, toen was meneer over uw voet gereden?’

‘Dat was een andere bruur van mijn,’ moppert meneer K. verder.

‘Hij zei dat u met nogal veel mensen in zijn auto mee wilde.’

‘Ik kwam d’r ’s avonds aan, en we zouden meerijden, maar toen had ie mijn broer al aangereden. Dus ik zag dat en dacht al: die zal de boel wel weer aan het schijten gebracht hebben.’

Op hoge poten

Er volgt een wat onduidelijke discussie over of de psychotische broer nou wel of niet expres over de derde broer heen was gereden. De rechter vraagt met zijn hand onder zijn kin wat er nou precies gebeurde, maar meneer K. wordt alleen maar bozer.

‘Goed,’ probeert de rechter het zuchtend en steunend over een andere boeg. ‘Maar u heeft dus ook toen beschadigingen aangebracht aan zijn auto?’

‘Ja.’

‘En de reden daarvoor was?’

‘Uit noodweer. Mijn andere broer lag half bewusteloos achter die wagen, terwijl die gewoon al uit aan het stappen was. En hij was er zo nog een keer overhene gereden. Dus ik wist dat ik in actie moest komen. Toen heb ik tegen zijn auto aan getrapt. Ik weet dat je hem in zulke situaties af moet leiden. Die is helemaal door het dolle heen dan.’

‘Goed. Dus we hebben twee incidenten waarbij u de auto van uw broer beschadigd hebt. Terug naar die andere keer: persoonlijk vind ik een pikhouweel nogal een ingrijpend instrument.’

‘Da ben ik helemaal mee oe eens,’ antwoordt meneer K. ‘Ik had ook een hamerke kunnen vatten, maar ja, dit was het eerste wat ik tegenkwam.’ ‘Maar waar stáát zo’n ding dan?’ probeert de rechter vermoeid.

‘Bij mij in de schuur. Dat is voor mij gewoon een stuk tuingereedschap.’

‘Dat kan wel gewoon tuingereedschap zijn voor u, maar je kunt er toch heel erg veel schade mee aanrichten.’

‘Ja.’

‘U moet niet het recht in eigen hand nemen. En zeker niet op zo’n gewelddadige manier.’

‘Daar ben ik me ook wel van bewust. Dat begrijp ik allemaal echt wel, hoor. Maar ik wilde gewoon een psychose bij hem opwekken. Zodat ie eindelijk hulp kon krijgen.’

Uiteindelijk grijpt de advocaat in. Ze zegt dat een van de twee vergrijpen sowieso noodweer was, dus dat de hele zaak nog eens tegen het licht gehouden moet worden. Schoorvoetend, misschien om er maar vanaf te zijn, stemt de rechter in. Meneer K. gaat triomfantelijk wat rechter zitten.

‘Ja, dè bedoel ik,’ voegt hij er nog aan toe. De rechter zucht nog een keer diep. Dan verlaat meneer K. op hoge poten de rechtszaal, terwijl hij zijn kraagje nog eens wat rechter zet.