Het beklaagdenbankje: ‘En toen gaf ik hem een tik op zijn neus’

Iedere week zitten journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank en wonen een zitting bij w...

Iedere week zitten journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank en wonen een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keuken-leed. Deze week: de losse handjes van mevrouw B.

Illustraties Jeroen de Leijer

Voorafgaand aan de entree van mevrouw B. stapt er een groep van ongeveer vijftien bejaarden binnen, die meedoen aan een uitje voor eenzame bejaarden. Vol spanning zitten de oudjes te wachten. Sommigen houden hun jas aan, anderen zitten vol spanning, met hun jas op schoot en een boekje van de rechtbank in hun handen, te wachten.

Dan stapt mevrouw B. binnen. Een Brabantse, mopperende boerendame van een jaar of 50,60, die nu al over haar toeren is. Ze staat terecht omdat ze een ambtenaar in functie, die bij het blussen van een brand in haar boerderij ter plaatse was voor burgerhulp, tegen zijn hoofd heeft geslagen.

‘Ja, mevrouw,’ begint de rechter zo meelevend mogelijk. ‘Het was voor u ook een hele emotionele en vervelende dag, toch? Vertelt u eerst eens even wat er gebeurd is.’

Mevrouw B. gaat een keer rechtzitten. Met een snik in haar stem doet ze haar verhaal. ‘De schuur stond in brand, en de brandweer was ter plaatse. Maar er was geen water.’

‘Pardon?’

‘Er was geen water. Het water was wegbezuinigd door de overheid. Ze moesten 2,5 kilometer verderop water uit een visvijver gaan halen. En toen bleek de koppeling niet te passen op de brandweerwagen. Dus dat water stroomde zo het erf op. En ondertussen stonden alle acht de brandweerwagens – inclusief het personeel – met de handen in de zakken. De stoppen in de schuur gingen door, en daardoor deed de afzuiger het niet meer. Onze vierhonderd varkens zaten bijna te stikken. En mijn man zag dat, alleen die werd tegengehouden om er iets van te zeggen.’

‘U was dus in paniek,’ concludeert de rechter zo vriendelijk mogelijk.

‘Nogal ja.’

‘Hij stond gewoon te lachen’

Ineens wordt het een van de bejaarden achter in de zaal te veel. ‘Vind je het gek,’ roept hij ineens. Dan krijgt hij een por van zijn buurvrouw. Met een betrapt gezicht kijkt hij angstig om zich heen, alsof hij bang is zelf nu ook opgepakt te worden.

‘En dan dat moment van die klap?’

‘Nou, heel simpel: ik ben naar die man toegelopen en ik vroeg wie bent u, wat komt u hier doen? Hij lachte alleen maar. Dus ik vraag: “Wilt u nou vertellen wat u komt doen, wilt u zich identificeren?” Hij lachte alleen maar. Hij bleef mij zomaar raar lachend aankijken, en toen gaf ik hem een tik op zijn neus.’

‘Maar het slachtoffer zegt dat ie helemaal niet stond te lachen,’ werpt de rechter tegen. ‘En waarom zóu iemand daar ook gaan staan lachen terwijl uw schuur afbrandt?’

‘Ja, nou, hij stond gewoon te lachen,’ antwoordt B. onvermurwbaar.

‘Maar,’ probeert de rechter, steeds wat wanhopiger, ‘ik heb hier een foto van de situatie. Ik vind nou niet dat hij staat te lachen, hoor. Wat vindt u?’ De rechter laat de foto zien aan mevrouw B.

‘Ik vond het vreemd dat ie daar stond.’

‘Oké, maar u zei dat hij stond te lachen,’ antwoordt de rechter, zo onopvallend mogelijk met haar ogen rollend.

De discussie verzandt. Na een tijdje oppert de rechter dat het slachtoffer misschien wel gewoon een gezicht heeft dat in de normale houding lijkt alsof het op lachen staat. Langzaam maar zeker wordt mevrouw B. steeds bozer. ‘Hij stond gewoon te lachen,’ antwoordt ze nog snel, als de rechter het laatste woord wil nemen rondom het hele vraagstuk. De rechter zucht nog eens.

‘Maar… Was dit nou echt de enige mogelijke reactie? Ook achteraf gezien?’

Even is mevrouw B. stil. Ze denkt na. Een van de bejaarden in de zaal begint luid te hoesten. Met een zakdoekje probeert hij het weg te moffelen, maar de hoest is overal in de zaal. Langzaam wordt de meneer rood. Mevrouw B. haalt diep adem.

‘Hij stond gewoon te lachen,’ antwoordt ze, na een tijdje toch nog maar eens. ‘Verderop waren onze vierhonderd varkens aan het stikken, en die meneer, die stond daar maar,’ mevrouw B. begint te huilen.

Fluorescerend jasje

De rechter lijkt definitief te beseffen dat het nergens naartoe gaat. Ze pakt haar papieren eens vast en legt ze dan weer terug op het grote bureau voor haar. ‘Ik snap de emotie, maar zou het niet kunnen dat u op die avond zelf door de emotie de dingen ook net iets anders ingeschat heeft?’

‘Nee, ik weet het zeker.’

Ook als de rechter mevrouw B. erop wijst dat het slachtoffer een fluorescerend jasje aan had, met heel duidelijk ‘officier van dienst’ erop, houdt B. voet bij stuk.

‘Daar stond niks op, dat weet ik zeker. Ik weet ook helemaal niet wat dat betekent, officier van dienst. Ik wist niet wat hij kwam doen. Ik vroeg eerst nog netjes wie hij was, en wat hij kwam doen. Maar hij grimaste alleen maar. Hij stond gewoon te lachen.’

‘Heeft u er spijt van? Zou u het volgende keer anders aanpakken?’ Mevrouw B. begint te huilen. ‘Dit wilt u geen twee keer meemaken, mevrouw de rechter.’

‘U bedoelt dat de omstandigheden ernaar waren om het slachtoffer een klap in het gezicht te geven.’

‘Ja.’

Weer loopt het gesprek spaak. Het enige wat mevrouw B. blijft herhalen, is dat haar slachtoffer onrechtmatig op haar erf stond, dat hij stond te lachen en dus dat de klap in zijn gezicht volledig terecht was. De bejaarden schudden af en toe meewarig nee, en soms, met ernstige gezichten, schudden ze ineens stevig ja.

Mevrouw B. krijgt uiteindelijk 20 uur onvoorwaardelijke werkstraf, voor een droge klap in het gezicht van een ambtenaar in functie. Met een verbeten gezicht verlaat mevrouw B. de rechtszaal. In de zaal buigt een van de bejaarde mannen naar een andere.

‘Wat denk je? Stond ie te lachen?’ vraagt de een.

‘Volgens mij heeft hij gewoon zo’n gezicht,’ peinst de andere.

In navolging van mevrouw B. verlaten de bejaarden vrolijk kletsend de rechtszaal.