Begin jaren 90 stond dj Paul Elstak (51) aan de wieg van de hardcore. Een uitstapje naar de happy hardcore werd hem door de echte gabbers niet in dank afgenomen, want die hielden niet van commerciële muziek. Hij vocht zich terug in de scene en staat op 15 april voor het eerst met een eigen show in Ahoy. Met Rainbow in the Sky kan ik nog jaren vooruit.
Fotografie Corné van der Stelt
Halverwege de jaren 90 ben je de hardcore wat meer happy gaan maken meer geschikt voor de hitlijsten.
Dat was niet eens de bedoeling. Ik werd geïnspireerd door een stroming uit Schotland, iets langzamer en met meer melodieën. Met het Forze dj-team dat ik toen geformeerd had, met DJ Lars en DJ Panic, zijn we die muziek gaan draaien. Happy hardcore was toen iets anders dan de muziek die later op de radio kwam. Het was ook stevig, maar met meer melodie erin, en sampletjes van Madonna enzo. Dat werd ineens zo populair dat het snel wat meer naar de top 40 ging.
Hoe begon jouw zegetocht in de hitlijsten?
In 1994 gaf ik de eerste maxisingle onder mijn eigen naam uit, Play My Game. Het tweede nummer op de b-kant was een nummer met zang erin, Life Is Like a Dance. Die werd snel populair en ik kreeg al snel de vraag of ik dat niet uit wilde brengen, omdat het weleens de top 40 zou kunnen halen. Omdat het een iets te harde versie was, heb ik Koen Groeneveld en Addy van der Zwan van de Klubbheads gevraagd om er een radioversie van te maken.
Op die grote hits volgden een paar nummers die niet zoveel deden. Dacht je toen: zo hoeft het voor mij niet, ik hou het voor gezien?
Eigenlijk had ik het toen al wel een beetje gehad met happy hardcore. Ik wilde weer gewoon hardcore doen. Alleen was het moeilijk om het happy-stempel van me af te krijgen. In de gabberscene was ik afgeschreven omdat ik te commercieel was.
En toen draaiden ludieke acts als Gabber Piet en Hakkûhbar de gabbercultuur bijna de nek om.
De scene werd ineens op de hak genomen, dat vonden ze helemaal niet tof. Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb de hardcorescene altijd verdedigd.