Een opleiding tot volkszanger, het bestaat. Verslaggever Ryan Claus schreef zich in voor de audities in een poging om de nieuwe koning van de kroeg te worden. Welkom op de middenkaderopleiding tot artiest met als specialisatie het Nederlandse lied.
Fotografie Milan Vermeulen
Zaterdagochtend 28 januari, 09.30 uur, op de Rijn IJssel-school aan het Kazerneplein. Het is rustig in het gebouw, ik ben de eerste auditant van de dag. Mijn geheime wapen ruim voldoende pils innemen voordat ik het podium betreed wordt hiermee praktisch onuitvoerbaar gemaakt. Het kwelen van een onvervalst kroegnummer gaat toch beter na een biertje of negen, maar om tien uur s ochtends gaat zelfs mij dat een stapje te ver. Broodnuchter stap ik het auditielokaal binnen, waar zangdocenten Tom en Femke paraat zitten om hun onvervalste beoordeling kenbaar te maken. Het moment dat ik het lokaal betreed, doe ik een onthutsende ontdekking die mijn angstmeter tot nieuwe niveaus doet stijgen; in plaats van een theaterzaaltje, nagemaakt podiumpje of op zijn minst een losse microfoon, tref ik niets meer dan een kale cirkel van opzijgeschoven stoelen. Het oogt confronterend kaal, een kwetsbaar eiland waarop ik, met mijn stembeheersing van een stotterende kameel en zangkwaliteiten van een krolse kat, mijzelf bloot moet geven.
Na het handje schudden mag ik direct beginnen. Zangdocent Tom drukt op het play-knopje van mijn instrumentale hitmedley, waarop ik in een zeer ongemakkelijke houding mijn eerste noten uitkraai. Het voelt als een regelrechte sprong in het diepe, de allereerste keer dat ik echt probeer te zingen. Het eerste lied is Tulpen uit Amsterdam. Ik weet de juiste maat te houden en ik onthoud de songtekst, maar daar houdt het op. De gehele drie minuten van mijn poging om te zingen verlopen ontiegelijk slecht. Ik beleef veruit de drie meest ongemakkelijke minuten uit mijn leven. Het moeilijkste gedeelte is om elke seconde te bepalen waar ik naartoe moet kijken. Zo nu en dan kijk ik Tom en Femke recht in de ogen. Zij kijken verwonderd terug. Het levert, in combinatie met mijn schrijnende performance, zon hoog niveau van ongemakkelijkheid op, dat ik mijn blik steeds maar weer richt op de radio. Tot driemaal toe werp ik zelfs al zingend een blik door het raam naar buiten, hopend dat deze wanvertoning razendsnel tot een einde komt. Het zingen in een grote, lege ruimte gaat me slecht af. Met alle macht poog ik om een overdreven Amsterdams accent in toom te houden, maar bij uithalen als Oh Sjonnie! en Een pikketanissie gaat er altijd in! blijkt dit een onhaalbaar streven.
Eindelijk. De laatste zin is uitgezongen, de hemelse stilte is wedergekeerd in het Arnhemse Rijn IJssel. De zangdocenten bekijken mij met een mengeling van verwondering en schrik. Ik zou eerst nog maar wat zanglesjes nemen. Het was eigenlijk drie keer niks, oppert Femke.