Deze week mevrouw K. die avances negeerde en daarna ladderzat achter het stuur zat.
Het is rustig in de rechtbank, als de 54-jarige mevrouw K. binnen komt sloffen. Ze heeft een groen leren jasje aan en een vrolijk tasje bij zich, maar haar ogen liggen diep in haar gezicht, en haar feestelijk geblondeerde, aan één kant opgeschoren haren kunnen niet verbergen dat de jaren op zijn minst wat onvriendelijk voor haar zijn geweest.
Mevrouw K. blijft ietwat twijfelend staan. Ze lijkt wel te begrijpen wat de bedoeling is, maar wil nog wat moed verzamelen alvorens in het beklaagdenbankje plaats te nemen. Dan schuifelt ze naar voren en gaat ze zitten. Ze houdt haar jas aan en haar tasje op schoot. Ineengedoken als een bang vogeltje knikt ze naar de rechter dat hij mag beginnen, dat ze er klaar voor is. ‘Goed, mevrouw K.,’ begint de rechter. ‘U bent hier vandaag als verdachte, dat wil zeggen dat u niets hoeft te zeggen, maar dat u wel heel goed op moet letten.’
Ze mompelt iets onverstaanbaars, maar de rechter neemt het voor waar aan. K. staat vandaag terecht voor het feit dat ze met veel te veel drank op achter het stuur is gekropen, om vervolgens niet mee te willen werken aan een bloedonderzoek. ‘En?’ vraagt de rechter. ‘Wat denkt u ervan?’
Ladderzat
Mevrouw K. zucht een keer, perst haar handen nog wat onzekerder in elkaar en buigt haar hoofd met nek en al wat naar beneden, waardoor haar schouders bijna boven haar achterhoofd uitsteken. ‘Ik dacht dat we naar het ziekenhuis moesten,’ antwoordt ze dan zachtjes en binnensmonds.
‘Maar,’ reageert de rechter meteen, ‘maar u stemt éérst in met dat bloedonderzoek, maar een paar minuten later begint u ineens te schreeuwen en te schelden. Er was een telefoontje binnengekomen van een meneer, die vertelde dat u bij hem geweest was, dat u ladderzat was en dat u zeker een krat Bavaria op had. Toen de politie u aantrof, reed u slingerend en stapvoets over de grote weg.’
Even wordt het stil in de rechtszaal. Mevrouw K. lijkt niet zo goed te weten wat ze moet zeggen, toch wil de rechter eigenlijk wel een reactie van haar. Na een paar seconden probeert hij het nog maar eens een keer. ‘U was wel dronken, toch?’
‘Ik had wel wat gedronken, ja.’
‘En toen wilden ze u laten blazen, maar daar werkte u niet, of in elk geval slecht aan mee?’
Mevrouw K. knikt een beetje, maar durft de rechter amper aan te kijken. ‘Eerst wilde u wel meewerken, maar daarna riep u: “Ik werk himmel nergens meer aan mee” naar de agenten.’
‘Ja,’ mompelt K. schuldbewust. ‘Ik had me gewoon bedacht.’
Het gesprek kabbelt een beetje voort, waarbij mevrouw K. mondjesmaat aangeeft dat ze inderdaad niet echt meegewerkt had aan het onderzoek. Als de rechter vraagt waarom K. toch zo dronken in haar auto was gestapt, komt de aap uit de mouw. ‘Ik moest daar weg,’ sipt ze een beetje, terwijl ze haar handtasje wat steviger vastpakt en nog wat verder in elkaar buigt. ‘Ik had met die man afgesproken en we hadden vrij veel gedronken. En hij wilde ehh, nou ja, hè? Hij maakte avances. Maar ik wilde dat niet. Eerst wilde ik wel gewoon blijven slapen, maar dat mocht ineens niet meer. Ik was angstig. Dus ja, toen moest ik naar huis. Maar ja, hij woonde best wel in het buitengebied, dus, nou ja, dus toen ben ik toch maar gaan rijden. Ik kon daar ook niet meer blijven.’
Psychische problematiek
De rechter knikt. Dat begrijpt hij wel. Dan somt hij de thuissituatie van mevrouw K. op, die samenwoont met haar twee zoons en geen partner heeft. ‘Hier staat dat u net kunt rondkomen, dat u wél verslaafd bent aan alcohol, maar niet aan drugs,’ voegt de rechter er toch nog maar aan toe. Maar bij het horen van de verslaving schudt mevrouw K. meteen haar hoofd.
‘Nee, nee, ik ben niet verslaafd.’
‘Oh, oké. Nou ja, als u zegt dat u niet verslaafd bent, dan ehh, ja, ehh, nou ja, daar ga ik natuurlijk niet over.’
‘Ik heb wat psychische problematiek,’ antwoordt K. voorzichtig. ‘Mijn werk is op therapeutische basis.’
De rechter knikt. Mevrouw K. legt voor de volledigheid uit dat, hoewel ze dus niet verslaafd is aan alcohol, dat ze wel af en toe veel drinkt, als ze last heeft van onverwerkt verdriet.
‘En had u last van onverwerkt verdriet?’
‘Ja.’
Ik had met die man afgesproken en we hadden vrij veel gedronken. En hij wilde ehh, nou ja, hè? Hij maakte avances. Maar ik wilde dat niet
Dubbele tong
Dan is het woord aan de officier van justitie, die direct gaat staan. Mevrouw K. kijkt op naar de officier, slikt een keer en begroet met licht trillend hoofd haar strafeis. ‘Goed, meneer de rechter,’ begint de officier. ‘Mevrouw K. heeft gezegd dat ze angstig was en dat ze daarom maar is gaan rijden, maar ik ben persoonlijk vooral angstig voor de andere weggebruikers. De politie heeft aangegeven dat u met dubbele tong praatte, dat u naar drank stonk en dat u naar de politie schreeuwde nergens aan mee te werken. De politie heeft drie pogingen gedaan om u te laten blazen: de eerste keer zoog u aan het apparaat, de tweede keer blies u ernaast, en de derde keer blies u te weinig. Op een gegeven moment houdt het op, dan gaan we standaard uit van een hoog promillage. Niet meewerken mag in geen geval lonen.’
Terwijl de officier van justitie praat, knikt mevrouw K. met een schuldbewust gezicht mee, alsof ze het er eigenlijk allemaal wel mee eens is. Ook de rechter is het ermee eens en geeft de officier van justitie gelijk.
K. krijgt negen maanden voorwaardelijke rijontzegging, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast krijgt ze een werkstraf van tachtig uur. Zachtjes en met een sip gezicht sloft ze de rechtszaal weer uit.
- Jeroen de Leijer