‘Hé! Mot je ’n aai voáh je braedmoluh?!’ Een jonge vader met een Haagse mat, vlassig snorretje en gigantische zwarte zonnebril roept zijn zoon – met Haagse mat, vlassig snorretje en gigantische zwarte zonnebril – op typisch Haagse wijze tot de orde. ‘Niet meer zo hard van mij wegrennen, hè?! Kleine waus!’
Op de lange boulevard van Den Haag Ypenburg naar het Bingoal Stadion loopt op deze bewolkte zondag in april een bonte stoet voetbalfans en ras-Hagenezen. Allemaal zijn ze onderweg naar hun vaste stoeltje in de Haagse voetbaltempel, een stukje verderop, en allemaal hebben ze er weer zin an. Over een klein uurtje zal hun cluppie aftrappen tegen Almere City FC. Altijd lastig, want Almere doet ook dit jaar goede zaken in de eerste divisie. De huidige nummer drie heeft twintig punten meer dan ADO Den Haag, de nummer tien. Maar die statistieken zeggen de kuierende voetbalsupporters op de lange Donau-weg weinig tot niets. ‘Of we gaan winnen?’ herhalen twee Hagenezen met ADO-sjaaltjes mijn vraag. ‘Zondah dollûh?! Wat denk je zelluf? Dit wordt gewoon weer kakkuh zondah dâhwe.’ Aan het zelfvertrouwen ligt het niet.
De sfeer bij de ingang onder de Aad Mansveld Tribune is gemoedelijk, voor zover de sfeer rondom een voetbalstadion op een officiële wedstrijddag gemoedelijk kan worden genoemd. Het publiek is overwegend mannelijk, gekleed in trainingspak of bontkraagjas en kijkt met een neutraal of lichtelijk gespannen blik voor zich uit. De aanwezige vrouwen kijken overwegend op hun smartphone, dragen trainingspakken en kijken nog een tikkie agressiever in het rond.
Dreigende blikken
Bij de toegangspoortjes dien ik mijn speciale toegangsbewijs te tonen. De steward vraagt bij wie ik hoor. ‘Ik hoor bij de Roze Règâhs,’ antwoord ik met lichte tegenzin. ‘De homovriendelijke fanclub.’ Om me heen draaien drie voetbalsupporters én een vrouwelijke steward zich om. Ze kijken allemaal verbaasd, boos of verdrietig. ‘O,’ zegt de steward. Hij kijkt naar mijn kaartje. ‘Die kant op. Vak F. Fijne wedstrijd.’
De eerste dreigende blikken zijn nu al een feit en ik zit nog niet eens op mijn stoeltje. Voordat ik vanochtend in de trein stapte, had ik al een donkerbruin vermoeden dat dit geen ontspannen uitstapje zou gaan worden. ‘Doe je wel voorzichtig?’ had mijn vriendin bij het ontbijt nog meegegeven. Ter vergelijking: voor mijn reportages over drugscriminaliteit in de polder, duiveluitdrijvers en pedojagers stelde zij die vraag niet.
Ik sta op de onderste rij van de Aad Mansveld Tribune en kijk omhoog, zoekend naar de Roze Règâhs. Ik zie mannen in trainingspakken, jongens in Northface-jassen en vrouwen in trainingspakken. Nergens zie ik roze sjaaltjes, glitterstrikjes of mannen met lippenstift. Deze belachelijke vooroordelen, die ik blijkbaar toch bezit, worden in de kiem gesmoord door Tim van Leeuwen, opperhoofd van de Roze Règâhs. Hij zwaait en wuift naar mij vanaf de vijfde rij achter het doel. Hij draagt geen glitterstrikje of lippenstift. Hij draagt wel een groengeel sjaaltje met roze sliertjes. Ik voeg me bij hem en de rest van de enige LHBTI-fanclub in de eerste divisie.
‘Met de Roze Règâhs hopen we supporters van andere clubs te inspireren iets soortgelijks op te zetten. En ik zal je vertellen: aan de fans ligt het niet’
Tim, aanvoerder van de Roze Règâhs, is een vriendelijke twintiger, ADO-supporter en homoseksueel. Naast hem staat Bas, zijn goede vriend en leeftijdgenoot. Daarnaast staat Renate, een bloedfanatieke ADO-supporter, zestiger, ras-Hagenees én transgender. Ik schud zeven handen en krijg dan van Tim een sjaaltje overhandigd. Het ding is geel en groen, met aan het einde een flinke roze sliert. Ik kijk naar fotograaf Joris, die hier eerder was dan ik. Ook hij draagt de sjaal, maar dan wel veilig weggestopt onder zijn jas. ‘Ik heb het koud,’ geeft hij als verklaring. Schijterd.
Na een kort moment van twijfel wikkel ik het ding om mijn nek. Met de roze slierten trots wapperend boven mijn jas. Een opgelaten gevoel bekruipt mij direct. Ik voel me alleen, bekeken en bedreigd. Als een Ajacied in de Kuip, een VVD’er in Groningen of een Rus in Oekraïne. Ik wil een selfie nemen voor mijn vriendin, maar merk aan alles dat ik dat ontzettend spannend vind. Het liefst stop ik die klotesjaal ook diep in mijn jas, maar dan stel ik natuurlijk mijn roze kameraden teleur. Twee supporters, enkele rijen onder mij, kijken achterom. Ze kijken naar Tim, dan naar Renate, dan naar Roxanne en dan naar mij. En dan naar mijn sjaaltje. En dan weer naar mij. De supporters, flinke kerels, kijken boos en uitdagend. Ik kijk terug met een emotieloos gezicht, maar vanbinnen kan ik wel janken. Dit is oorlogsjournalistiek.
De wedstrijd begint. De thuisploeg staat al na twaalf minuten op een 2-0-voorsprong. De sfeer in het stadion is feestelijk en uitgelaten. Ook in de roze hoek. In de momenten dat er weinig gebeurt op het veld, en die zijn volgens Tim in dit stadion niet zeldzaam, doet de aanvoerder van de Roze Règâhs zijn verhaal. Over hoe hij drie jaar geleden het stokje overnam van Maron Pots, de ex-voorman van de Roze Règâhs. ‘Ik ben er een beetje ingerold, omdat ik goede websites kan maken. En de Roze Règâhs hadden nog geen goede website.’
Dat is niet de enige reden dat Tim hier vandaag met een roze sjaaltje aanwezig is. ‘Ik ben homoseksueel en ik ben voor ADO. Toen de Roze Règâhs net waren begonnen, vond ik het aangrijpend te zien wat voor strijd homo’s moeten leveren voor een beetje acceptatie in een voetbalstadion. In mijn eigen omgeving is het de normaalste zaak van de wereld, maar hier blijkbaar nog niet. Daar wilde ik wel aan meewerken.’
Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest 't in de nieuwste Revu.
- Joris van Gennip