Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: een fraudezaak en een lege stoel.
Illustratie Jeroen de Leijer
De zaal is redelijk gevuld. Er zitten wat journalisten van, laten we zeggen, het Brabants Dagblad en de Osscher Courant geduldig te wachten tot de verdachte binnenkomt. Vooraan in de rechtszaal schikt de rechter haar toga nog een klein beetje. Dan komt de bode binnen.
De verdachte is niet verschenen, meldt hij. De rechter zucht licht door haar neusgaten. Vooraan in het publiek slaat een journalist zijn ogen even neer, alsof hij speciaal hiervoor zijn bed uit was gekomen. Even zwijgt de hele rechtszaal. Nou, ja, ehm, zullen we dan toch maar? probeert ze met goede moed. Er reageert niemand. Ze wacht een paar seconden. Dan wendt ze zich tot de officier van justitie. Ik, ehh, ja, nou, ik zou u willen vragen de zaak voor te dragen.
De officier van justitie kijkt amper op. Ietwat eentonig en zakelijk begint hij aan zijn verhaal. De journalist van het Brabants Dagblad maakt driftig aantekeningen. De officier kijkt af en toe naar de lege stoel, die keurig geposteerd staat bij het beklaagdenbankje. Aan de verdachte wordt verweten dat hij een paar maanden lang een oplichting heeft gepleegd, in 2014, door valse PostNL-facturen op te stellen en in te leveren bij Tempo Team, en als zodanig om een bepaald bedrag overgeschreven te krijgen. Er is geen vordering van benadeelde partijen.
Hypothetische uitoefening
De rechtspraak komt amper absurdistischer over dan in deze rechtszaal, op de vroege morgen, met een zaak uit 2014, zonder aanwezige beklaagde en zonder eisen van benadeelde partijen. Het lijkt een totale hypothetische uitoefening van het recht. Nee, antwoordt de rechter, en er is ook eigenlijk weinig vernomen sinds, nou ja, het is natuurlijk een oude zaak. En daar is een proces-verbaal van opgemaakt. Maar voor de rest is er niets bekend. Geen reclasseringsrapport, geen benadeelde partijen, niks. De verdachte heeft, toen hij verhoord werd, bekend. Hij heeft gezegd dat hij via Tempo Team bij PostNL als ploegleider werkte, en toen hij een dag ziek werd, dat iemand anders zijn plaats kreeg. Vervolgens kreeg hij een andere functie, werd hij ineens de laagste in rang en was er niet meer genoeg werk en kon hij naar huis. Hij was gewend om de gewerkte uren van PostNL online te declareren. Hij ging ervan uit dat dat gecontroleerd werd, maar toen hij thuis kwam te zitten, probeerde hij het toch. Met alle gevolgen van dien.
Weer valt de zaak even stil. Naast me schrijft de medewerker van het Brabants Dagblad nog altijd driftig mee. Blijkbaar is het een grote zaak voor hem. Of hij verveelt zich, dat kan natuurlijk ook. Na een paar seconden gaat de rechter maar weer verder.
Aan het eind van die paar maanden kwamen PostNL en Tempo Team er gezamenlijk achter wat er aan de hand was. Er zijn in het dossier afschriften te vinden van de declaratie. Screenshots, eigenlijk. En dat is voor een bedrag van, ja, het is een beetje, ehh, beide bedrijven zeggen dat ze schade hebben geleden. Ze hebben ook allebei fouten gemaakt, zeggen ze. De een heeft het ontslag niet goed en tijdig gemeld, en toen het eenmaal wel gemeld werd, was het veel te laat. De ander heeft het account niet opgeheven, waardoor de verdachte de declaraties steeds kon blijven indienen. Ze verklaren dat dit ook daadwerkelijk is uitbetaald. Ze hebben de kosten hiervoor uiteindelijk, begrijp ik, samen voor hun rekening genomen. Tempo Team zegt 7080 euro schade te hebben geleden, PostNL stelt 6400 euro aan schade te hebben ondervonden.
Blijven liggen
Voor de zoveelste keer deze ochtend valt de rechter stil. Zonder verdachte of advocaat in de zaal, is rechtsspraak toch wel een hele weeïge, gortdroge aangelegenheid. Zelfs de journalist van het Brabants Dagblad zit nu op zijn telefoon te spelen.
Oké, ehm Verder nog wat, meneer de officier? vraagt de rechter bedeesd.
Nee, hoor, nee. Nee, mompelt hij terug.
Oké, prima, gaat ze verder. De verdachte heeft een strafblad. Eerder voor oplichting veroordeeld, in 2012. Toen heeft hij 2 maanden gevangenisstraf gekregen, maar die zaak is nog niet onherroepelijk. Hij heeft geen echt werk, geen echt vast adres. Hij schijnt bij vrienden te wonen.
Niemand reageert echt. De rechter neemt een slok koffie. Ik ehh, ja. Ik hoor graag uw standpunt.
Forse bedragen
Ja, dank je wel, antwoordt de officier. Dit is nou eenmaal een strafbaar feit, en ik vind dat er wettig en overtuigend bewezen is dat dit de strafbare dader is. Het zijn forse bedragen, natuurlijk. Ook die oude zaak speelt natuurlijk nog mee. Het is natuurlijk lang geleden, het zijn oude feiten, en ook dit is weer een oud feit. Ik neem het hem desondanks toch wel kwalijk dat hij door is gegaan met het plegen van strafbare feiten. Puur en alleen voor zijn eigen financieel gewin. Daar staat toch al snel een forse taakstraf, of een gevangenisstraf op. Dit is een oude zaak, we kunnen ons afvragen hoe het kan dat deze zaak zo oud is geworden. Ik vind wel dat er een signaal uit moet gaan. Er moet een forse taakstraf opgelegd worden. 120 uur, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van een jaar.
Waarom is de zaak zo oud geworden?
Ik kan daar geen andere verklaring voor geven dan dat de zaak gewoon is blijven liggen.
Bij de politie? Of bij u?
Ik denk dat het aan ons te wijten is, want hij is in 2014 al op de ZSM-locatie (zorgvuldig, snel en op maat, red.) van het openbaar ministerie ontvangen.
De rechter sluit het onderzoek. Omdat het een oude zaak is, krijgt de afwezige verdachte geen gevangenisstraf. De verdachte krijgt de straf die de officier geëist heeft. Bij de afdeling ZSM zullen ze blij zijn dat er snel en adequaat gehandeld is inzake dit misdrijf.