Kees Jansma over voetbalromantiek, erkenning en links opgroeien en dan verrechtsen

Kees Jansma (69) schreef een boek over zijn veertig jaar in de sportverslaggeving: Terug naar Hilversum. Een gesprek ove...

Kees Jansma (69) schreef een boek over zijn veertig jaar in de sportverslaggeving: Terug naar Hilversum. Een gesprek over de romantiek van voetbal, de zucht naar erkenning en links opgroeien en dan verrechtsen. ‘Als het om voetbal gaat, ben ik hardleers. Ik heb er een obsessieve haat-liefdeverhouding mee.’

Tekst Leon Verdonschot | Fotografie Corné van der Stelt

Vind je het nog steeds erg dat je kaal bent?

Jansma schiet in de lach. ‘Nee, dat had ik toen ik dacht kaal te worden, maar het al was. Toen hadden we het thuis zelfs over anti-haarweer als het hard waaide, omdat ik het overdwars had gekamd en er daarna lak overheen spoot. Toen vond ik het echt erg. Inmiddels zie ik er de voordelen van in. Ik weet nog precies hoe het werd weggehaald: ik zat in de schmink bij een tv-uitzending, samen met Saskia & Serge. En opeens zei die mevrouw van de schmink: Ik haal die lok even weg, en ze knipt hem zo af. Ik was razend. Ik zei: Wat doe jij nou? Ze zei: Ik vind het zó lelijk, weg ermee! Toen dacht ik dat iedereen opeens zou zien dat ik kaal was. Maar niemand zei wat. Dat was confronterend.’

Je beschrijft in je boek hoe je als kind droomde van een leven als radioverslaggever. Hoe je het zelfs met een theezeefje als microfoon naspeelde. Veel jongetjes van die leeftijd dromen over een leven in de voetbalwereld. Maar dan op het veld.

‘Dat klopt. Ik was zelf een redelijke amateurvoetballer, met voldoende eigendunk om te vinden dat ik bij die clubs in het eerste elftal moest, maar ook met genoeg zelfbesef om te weten dat ik niet verder zou komen dan de derde of tweede klasse amateurs. Vanaf het begin was ik enthousiast over het vak van verslaggever, dat komt echt van huis uit. Bij ons thuis, twee hoog in Amsterdam-Noord, stond de radio centraal. Met zijn allen eromheen geschaard, en stil zijn bij Hiltermann en bij Wim Kan. Ik kan me dat nog heel goed voor de geest halen. Verplicht zwijgen bij belangrijke radioprogramma’s: sshht! Dat je vanuit een radio, zelfs uit het buitenland, mensen in een huiskamer in Amsterdam stil kon krijgen: ik vond dat magisch.’

Dat je moeder je een boekje gaf met mogelijke beroepen, waaronder ‘hofmeester’ en ‘zuiveltechnicus’: was dat de zachte hand richting andere beroepskeuzen?

‘Mijn moeder had nou niet het idee dat je in de sportverslaggeving je brood kon verdienen. We aten één keer per week kapucijners en de andere week kaantjes, om even een beeld te schetsen. Zij vond dat je voor een eerbaar beroep moest kiezen. Wat voor beroep dat was, maakte niet zoveel uit, maar wel een dat zorgde voor brood op de plank.’

Had je voetbalidolen?

‘John Charles bijvoorbeeld, een spits uit Wales. Geboren in een mijnwerkersgezin en dan gekocht worden door Juventus. Geweldig vond ik dat, dat dat mogelijk was. Romantisch ook. Uit een dorpje uit Wales naar Turijn!’

Je blik op voetbal, blijkt uit je boek, is sowieso een romantische. Ook met een hang naar het volkse karakter van de sport.

‘Ja, ik heb wel een hang naar grote sentimenten, naar romantiek en nostalgie. Maar het is ook echt zoals ik voetbal zie. Ons gezin was een hardwerkend doorsnee gezin, waarin voetbal een belangrijke rol speelde, zoals in veel vergelijkbare hardwerkende doorsnee gezinnen. We werden op zondag door mijn vader meegesleurd naar voetbalvelden. Voetbal was alles. En dat volkse karakter, dat klopt ook gewoon, nog steeds. In de voetbalkantine maakt het niet uit of je bouwvakker of directeur bent. In de kantine lult iedereen met elkaar, over alles. En wat je buiten die kantine in het dagelijks leven bent, dat doet er niet toe.

Ik heb een paar jaar geleden, in 2010, een Amerikaanse filmploeg op bezoek gehad, die wilde weten hoe het kan dat sport, en dan zeker voetbal, zo groot is in Nederland. En zo goed. Toen heb ik ze meegenomen van Doorn, waar ik woon, naar Alphense Boys, mijn cluppie. Binnendoor. Van Doorn naar Driebergen, Zeist, Bunnik, Bodegraven, Woerden, Alphen aan den Rijn. En dan kom je onderweg langs 85 sportvelden. 85! Allemaal met verlichting, met kantines, kunstgras, kleedkamer, gediplomeerde trainers, met alle infrastructuur, met jongens en meisjes die daar bezig zijn. Die Amerikanen vielen van hun stoel. Ieder gehucht heeft zijn eigen accommodatie, al wonen er maar een paar honderd mensen. Omdat we inzien dat het sociaal wenselijk is.’

Lees het complete interview op BLENDLE