Je hebt verzamelaars en je hebt verzamelaars. Voor Nieuwe Revu sprak ik eerder met de beste bonsaiverzamelaar van Boxtel, die zijn hele tuin vol had staan met in ijzerdraad vastgehangen boompjes in pot. Ik sprak met de beste zandloper-verzamelaar, die zelf haast als een Klaas Vaak over de tijd en de eindigheid leek te waken en ik sprak de beste peper- en zoutstellenverzamelaars, die een eigen museum wilden maken in hun kelder. Vandaag ben ik op weg naar Bert-Jan Dierink uit Diepenheim, die de beste oorlogsuniformenverzamelaar van Nederland is. Ik vraag me af wat ik aan zal treffen, bij Bert-Jan thuis. De mensen van de zoutvaatjes hadden hun halve woonkamer vol staan, de zandloperman lééfde haast tussen de zandlopers. Ik voorzie mottenballen, zware houten meubels en aan alle muren door de oorlog gehavende uniformen, met de bloedvlekken en de granaatschilfers er nog in. Wat voor iemand zou Bert-Jan zijn? Waar zouden al die uniformen geweest zijn? Welke ontberingen en spervuren hebben de museumstukken moeten doorstaan, indertijd?
Ik rij het pleintje op waar de beste oorlogsuniformenverzamelaar woont, en besef meteen: het kan weleens wat anders uit gaan pakken dan ik verwacht had. Bert-Jan woont aan een keurig pleintje, met wat gras in het midden. In een keurig en licht huis met een fijne tuin. Als ik aanbel, komt hij direct goedlach en enthousiast naar buiten.
‘Ja, ook de kinderen zijn blij dat jullie er zijn,’ begint hij meteen, lachend om het grapje dat hij wil gaan maken, ‘want ik had gezegd dat als de Revu kwam, dat ze dan op de iPad mochten.’
Nou, dat lijkt mij een uitstekende deal man.
‘Ja joh, dan kunnen wij tenminste rustig praten. Wil je koffie? Ja leuk man, dat jullie er zijn. Ik vind het echt geweldig altijd, als er pers komt om te praten over mijn verzameling. Ik vind dat gewoon hartstikke leuk.’
Veertien
Ik volg Bert-Jan naar de keuken, waar hij direct koffie begint te zetten voor me. De keuken is licht, er ligt wat verdwaald speelgoed van Bert-Jans kinderen, maar er is geen uniform te zien. Zelf neemt hij ook koffie, waarna hij direct aan een verhaal begint over een uniform dat hij een tijdje terug heeft getraceerd.
Want, even voor mijn begrip, hoeveel uniformen heb je? Waar moet ik dan aan denken? Honderd? Duizend? Dertigduizend?
‘Veertien.’
Veertienduizend?
‘Nee, gewoon veertien. Nee, nou ja, twee staan er nu op het bezoekerscentrum op de Grebbelinie, bij het bezoekerscentrum, die heb ik uitgeleend. Twee officieren. Die moesten indertijd hun eigen uniform kopen omdat ze dienstplichtig waren. De gewone soldaat, Jan Soldaat zeg maar, die kreeg er gewoon een, maar daar waren maar drie maten van. Als je officier was, dan moest je zelf betalen. 40, 50 gulden voor één pak. En dan werd je naam erin gezet. Jaartal erachter, dat werk. Nou, dat is voor mij dus fantastisch: want dan heb je een kapitein, van de artillerie, en dan heb je “Van der Hoeven 1939”, dan kun je op zoek. Dan kun je dat dus allemaal uitzoeken. Dat vind ik echt prachtig.’
En waar is onze vriend allemaal geweest dan?
‘Hij zat in Bergen op Zoom. Daarna naar Den Bosch. Zo kun je het hele verhaal van zo’n man opzoeken.’
En jij hebt dus veertien van die uniformen?
‘Ja, klopt.’
En welk uniform is je het liefst?
‘Majoor Van het Loo.’
Ja? Dat is echt het pronkstuk?
‘Ja, die vond ik via speurders.nl. Daar stonden wat mobilisatiedekens op die ik wel wilde kopen. De verkoper vertelde vol trots dat ie ook nog wel een uniform had liggen uit die tijd. Dus ik meteen teruggestuurd dat ik dat ook wel wilde, als hij die op een bepaald moment wilde verkopen. Zes jaar later belde hij me. Meteen maar gekocht. Helemaal compleet. Jas, broek, riem, holsters, alles. Dus ik vroeg hem: “Heb je ook het verhaal erachter?”’
En?
‘Bleek dat het uniform toebehoorde aan een man die op Moederdag op nationale televisie de taart aansneed. Uiteindelijk heb ik er ook een foto van gehad. Later vond ik er nog een krantenartikel over, en zelfs het televisiefragment. Prachtig, echt prachtig.’
Maar goed: het aansnijden van de taart is natuurlijk niet per se een hele grote oorlogsdaad.
‘Ja, nee, klopt. Maar goed, het gaat natuurlijk bij de verzameling om het hele verhaal erachter, met die krantenartikelen en die beeldfragmenten en zo.’
Ik snap het.
Meteen maar gekocht. Hele maal compleet. Jas, broek, riem, holsters, alles
Aangereden door de melkboer
We praten verder over Bert-Jans verzameling, waarbij hij tot in details doorpraat over alle oud-eigenaars van al zijn curiositeiten. Een uniform van Dierinks opa, die achteruit met een handkar een pomp omver had gehaald. Of over een uniform van een oude kapitein die ooit zonder verlichting over straat fietste en door de melkboer werd aangereden. Heel even valt het gesprek stil. Ik laat de verhalen van Bert-Jans uniformen een beetje op me inwerken.
Een taart, een handkar, een melkboer. Het zijn allemaal wel echt kleine geschiedenissen, hè?
‘Ja, dat vind ik het allermooiste.’
Daar geniet je het meest van? Van de kneuterigheidjes uit grote tijden?
‘Ja, ja, eigenlijk wel.’
En nu? Wil je een eigen museum? Zoek je nog een specifiek uniform?
‘Een vliegeniersjas, dat zou ik wel mooi vinden. Van een piloot.’
Dat is de grote ambitie nog. En dan natuurlijk het liefst van een vliegenier die met zijn vliegtuig achteruit per ongeluk een keer een schuur doormidden gereden heeft.
‘Ja, vooruit, dat of echt eentje die luchtgevechten meegemaakt heeft, natuurlijk.’
Oh, dat mag dus wel?
‘Jawel, jawel, dat zou ik ook nog wel mooi vinden.’
Maar gaat het dan om het verhaal of om het object?
‘Beide, het is de zoektocht van het jasje, naar het verhaal, door die archieven, bellen, bellen, zoeken, alles. Dat verveelt nooit.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Alexander Schippers